Utrechts verleden

Vertel mij Utrecht (4): Zorg voor behoeftigen

Aan het zuideinde van de Lange Nieuwstraat ontstond in de 16e  (links), 18e (front) en 19e (rechts) eeuw een ‘omarming’ van liefdadigheid. Deze huisjes en instellingen werden gebouwd voor huisvesting van arme bejaarden (de Beyerskameren), intern onderwijs voor wezen(de fundatie van Renswoude) en verpleging van psychiatrische patiënten. (Willem Arntszhuis).

Overheidsbemoeienis en financiering van zorg, zoals wij nu kennen, was er toen nauwelijks. Nog tot in de negentiende eeuw waren ‘behoeftigen’ aangewezen op hulp van de kerken (diaconie) of van particulieren. Deze deden een schenking of lieten een erfenis/legaat na. Arme bejaarden woonden gratis in de Vrijwoningen of Godskameren en kregen daarbij ondersteuning voor de eerste levensbehoefte.

In andere steden is deze woonvorm bekend als ‘Hofje’, meestal verscholen achter een deur, waarachter je wordt verrast met huisjes gebouwd rondom een tuin. In Utrecht tref je dit zelden aan en liggen deze huisjes in een rijtje langs de straat waardoor ze als ‘Hofje’ niet herkenbaar zijn.

De tuin achter deze woninkjes is meestal niet openbaar. Boven de toegangspoort tot de Regentenkamer van de Byerskameren zijn de namen van de stichters aangebracht, Adriaen Beyer en zijn vrouw Alet Jansdogter. Daarmee gaven zij bekendheid aan het doen van werken van barmhartigheid:

 

De hongerigen spijzigen

De dorstigen laven

De naakten kleden

De vreemdelingen herbergen

De zieken verzorgen

De gevangenen bezoeken

De doden begraven

Goede werken doen, droeg in belangrijke mate bij tot het verkrijgen van een plek in de hemel. Daartoe werden de bewoonsters geacht te bidden voor het zielenheil van hun weldoener. In de negentiende eeuw komt stapsgewijs bemoeienis van de overheid op gang in de vorm van sociale wetgeving: charitas wordt ‘recht hebben op’.  In de jaren vijftig/zestig woonden er nog arme bejaarden in de Beyerskameren.

Mijn vader, melkboer, verrichtte voor deze klanten ‘hand- en span’ diensten zoals post voorlezen aan een blinde, het antwoord schrijven. Hij zette voor hen in het voorjaar de kolenkachel in de bedstee en haalde deze er in het najaar weer uit. Toen de komst van de Algemene Ouderdoms Wet in 1956 een feit werd, kreeg een alleenstaande een uitkering van 804 gulden per jaar.

Pa haalde voor een paar bewoonsters die moeilijk ter been waren deze maandelijkse uitkering op. ‘Trekken van Drees’ bracht voor velen ongekende bestaanszekerheid.

 

 

Laat uw reactie achter

Reactie

3 reacties

  • Gijs Hofman schreef:

    Beste Margriet, goed verhaal! Ook in het Doelenhuis werden ouderen verzorgd en werden te werk gesteld.
    Succes,
    Gijs

  • Jan Hoogendoorn schreef:

    Beste Nukkers,

    U moet dit lezen. Het is voor velen een openbaring, ook voor mij.
    Margriet, ga zo door.
    Het is educatie in de vorm van prettig lezen.

  • marijke van dorst schreef:

    Wat een mooie columns van Margriet Hoogendoorn. Ik heb ook deze vierde met veel belangstelling en plezier gelezen. Ze weet in kort bestek interessante onderwerpen uit het Utrechtse verleden te beschrijven met daarbij niet alleen aandacht voor de feiten, maar ook voor het menselijke aspect, dat alles gecombineerd met woorden van bekende dan wel minder bekende Utrechtse schrijvers van vroeger. Smaakt naar meer!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *