Het verleden van Utrecht

Vertel mij Utrecht: Medische zorg in Utrecht

Tegenwoordig vinden we kennis van geneeskunde en de toepassing daarvan vanzelfsprekend.  Als er in vroeger eeuwen al een opgeleide arts te raadplegen was, was dat alleen mogelijk voor welgestelden. Officiële medici vroegen veel geld. Vooral arme mensen zochten hun heil bij kwakzalvers die met kermissen en jaarmarkten meetrokken.  Beter gesitueerde zieken werden thuis verzorgd, daarbij werden de vertrouwde huismiddeltjes toegepast.   

In 1636 werd de universiteit van Utrecht gesticht. Aan de medische faculteit werden artsen opgeleid, er kwamen stadsdokters. Voor die tijd moest je voor de opleiding tot arts naar het buitenland. Artsen leidden lokaal chirurgijns op die ook als barbier optraden. Deze waren niet zo geleerd als de dokters maar hadden al langer veel praktische ervaring met het verzorgen van wonden en gezwellen, botbreuken en de problemen met het gebit. Aderlatingen deed de chirurgijn ook. 

Voor het universitair medisch onderwijs kreeg het Catharijnegasthuis de status van academisch ziekenhuis, de voorloper van het huidige Universitair Medisch Centrum Utrecht. Als gevolg van de reformatie dienden de Johannieters het Catharijneconvent te verlaten. De snijkamer voor het anatomisch onderwijs werd ondergebracht in het Abraham Doleconvent. Binnen de stadsmuur, naast de Smeetoren, werd in 1367 een klein Gasthuis gesticht, gewijd aan St. Apollonia.  Na ongeveer 10 jaar nam Willem van Abcoude en Duurstede, een vermogend edelman, het inmiddels noodlijdend gasthuisje onder zijn hoede. 

Het gasthuis was bedoeld voor arme zieken en werd later uitgebreid met een kapel, gewijd aan de door Abcoude gekozen patroonheilige St. Bartholomeus, beschermer en vertrooster van zieken.   Van de patiënten werd verwacht dat ze baden voor het zielenheil van hun weldoeners en ook voor henzelf. Zo hoopten ze op genezing. Veel medische kennis was er nog niet.  Wezen en krankzinnigen en besmettelijke werden geweerd in gasthuizen. In later tijd werd voor hen aparte gasthuizen gesticht. 

 Belle van Zuylen (1740 – 1805) schrijft in 1771 aan haar broer Ditie: 

Je weet dat ik al drie maanden afwisselend last heb van lichte ongemakken en van hevige pijnaanvallen, die wel eens 12 uur duurden; dat leek me lang. 

Maar veertien dagen geleden kreeg ik er weer een van meer dan 24 uur en een paar dagen terug  

zelfs van 32! Die aanvallen kwamen terug als een derdedaagse koorts, hoofd, tanden, oren, keel, nek hals, borst kregen om de beurt of tegelijkertijd last, en de aanvallen van nervositeit die de pijn af en toe onderbraken leken me een weldaad. 

Nadat ik met dokter Hahn alle mogelijke middeltjes geprobeerd had en zonder enig resultaat veel opium slikte, ben ik door een kleine aderlating nu een beetje opgeknapt en sinds 3 dagen voel ik me heel goed, dank zij muskus- en kinapoeder en daarbij drink ik elke morgen ezelinnenmelk.  (Uit de biografie over Belle van Zuylen door Pierre H. Dubois en Simone Dubois.)

 

 

 

Laat uw reactie achter

Reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *