Een wandeling door de stad in de late avond of nacht leent zich voor een onverwachte beleving, zeker nu er tijdens de ‘corona’ de straten leger zijn. Wanneer je langs het hek loopt dat op de Mariaplaats de plek afsluit waar ooit de Mariakerk stond en je meent het klagelijk gehuil van een kind te horen dan is het niet onwaarschijnlijk dat dit het ‘Wittebroodskind’ is. De geschiedenis van dit kind is een eeuwenlang overgeleverd verhaal:
‘Toen bisschop Koenraad eind elfde eeuw opdracht gaf om de Mariakerk te bouwen, stuitte de daarvoor aangestelde Friese bouwmeester tijdens het funderen op een niet te stelpen bron. De bisschop loofde een som geld uit voor degene die een oplossing voor dit probleem kon bieden. Peblo, een metselaar, meende deze te hebben door het aanbrengen van ossenhuiden. Hij vertelde dit enthousiast aan zijn vrouw. Ze sloegen er geen acht op dat hun zoontje het gesprek hoorde. In het vooruitzicht van de beloning droeg zijn moeder hem op om naar de bakker te gaan voor een luxe witbrood.
Argeloos vertelde het kind aan de bakker wat hij zijn vader had horen vertellen. Deze gaf de jongen het wittebrood en ging onmiddellijk naar de bisschop en kreeg de beloning. Toen de vader van het jongetje dit hoorde, sloeg deze zijn zoontje met het wittebrood dood. Volgens overlevering werd het kind begraven bij een van de zuilen van de Mariakerk. Sindsdien wordt soms in alle stilte het gehuil van een kind waar genomen; er zijn mensen die menen daarbij ook het geluid van een waterval te horen’.
De ossenhuiden van de Domkerk
Evenmin als de Mariakerk is de Domtoren op ossenhuiden gefundeerd. Wat de toren betreft, zijn er mensen die dat tot op de dag van vandaag menen. In ‘De Utrechtse Domtoren’ ‘Trots van de stad, René de Kam e.a.’ is beschreven dat er meer dan 700.000 bakstenen zijn gebruikt voor het funderen van de toren. Deze staat op 3 naast elkaar gelegen kelders.
Martinus Nijhoff dichtte
‘Het Kind en Ik’
Ik zou een dag uit vissen
ik voelde mij moedeloos
ik maakte tussen de lissen
met de hand een wak in het kroos.
Er steeg licht op van beneden
uit de zwarte spiegelgrond.
Ik zag een tuin onbetreden
en een kind dat daar stond.
Het stond aan zijn schrijftafel
te schrijven op een lei.
Het woord onder de griffel
herkende ik, was van mij.
Maar toen heeft het geschreven,
zonder haast en zonder schroom,
al wat ik van mijn leven
nog ooit te schrijven droom.
En telkens als ik even
knikte dat ik het wist,
liet hij het water beven
en het werd uitgewist.
De huizen Oudegracht 166 en 276 droegen
in de zeventiende eeuw de naam ‘t Wittebrootskint
Laat uw reactie achter
Reactie