Hoe is het nu met?

Het mooiste meisje van de stad/Yvonne Groeneveld: Life is a cabaret

Een serie over inspirerende Utrechtse vrouwen die een jaartje ouder worden. Yvonne Groeneveld: “Ik voel mij als een grote boom die elke orkaan heeft doorstaan.”

In mijn rubriek “Het Mooiste Meisje” luidt steevast de laatste vraag: ”Aan wie geef jij het stokje door?’’ Vaak zijn het bekenden, vriendinnen soms een vreemde, maar altijd iemand die men inspirerend vindt. Vorig jaar interviewde ik Karin Sorbi, zij gaf het stokje door aan haar zus Mirjam. Opgegroeid in het zelfde gezin, maar zo’n verschillend leven geleid. Nu interviewde ik een paar weken geleden Daphne de Bruin, zij gaf het stokje door aan Yvonne Groeneveld, haar moeder. “Zij is mijn rolmodel, van haar heb ik alles geleerd: het acteren, het schrijven en het ondernemen.” Moeder en dochter zo’n verschillende jeugd maar toch het zelfde levenspad gekozen. Zo komt het dat ik op een druilerige woensdag naar Bosch en Duin rijd om daar in haar huis in het bos Yvonne te interviewen. Ik vind het een droomhuis, maar zij noemt het ons “heksenhuis’”.  

Yvonne Groeneveld, geboren in Malam op Midden-Java in Indonesië. ”Ik ben geboren in 1941. Toen ik negen maanden oud was werden mijn ouders van elkaar gescheiden en moest mijn moeder met mij naar het Jappenkamp. Zo bracht ik mijn eerste levensjaren door achter prikkeldraad. Ik groeide op met vrouwen, meisjes en kleine jongetjes. Ik heb er niets aan overgehouden omdat ik nog zo klein was en geen weet had van de wreedheden om mij heen. Ik heb geboft, mijn moeder en ik overleefden het kamp.

“Dat ik mijn vader de eerste vier jaar van mijn leven niet heb gekend heeft wel een stempel gedrukt op onze relatie”

Mijn vader werd ook geïnterneerd en als krijgsgevangene ingezet om de Birma-spoorlijn aan te leggen. Hij overleefde de verschrikkingen maar hij heeft er nooit over willen praten. Mijn moeder liet mij vaak een foto zien van een man en zei dan: “Dit is je vader, je lijkt op hem”. Dat ik mijn vader de eerste vier jaar van mijn leven niet heb gekend heeft wel een stempel gedrukt op onze relatie. In 1945 zag ik hem voor het eerst. Het kon zo een scene uit een toneelstuk zijn: de voor mij vreemde magere man met de ruwe kleren en donkerbruine vingers van het roken die mij op schoot trok. We zijn altijd een beetje naar elkaar op zoek gebleven. In 1947 moest mijn vader als KNIL-militair weer in dienst tijdens de politionele acties. Voor mijn moeder en mij was het te gevaarlijk om in Indië te blijven en moesten wij afscheid nemen van mijn vader. Wij gingen met de boot naar Nederland. Voor mijn moeder was de aankomst  vreselijk: de kou, de koeien en de weilanden, zij kende dat allemaal niet. Ik heb dat als kind heel anders ervaren, ik was nog niet gevormd. We verhuisden van pension naar pension. Na twee jaar gingen we weer terug naar Indonesië. Men realiseerde zich dat het wel heel wreed was geweest om vrouwen en mannen, zo snel na de oorlog en net terug uit de kampen, weer te hebben gescheiden. Ik vond de terugkeer naar mijn geboorteland moeilijk. Ik was net “geland” in Nederland, zat op de lagere school en had het naar mijn zin. Nu moest ik weer wennen aan de andere spelletjes, de vreemde kinderen en de manier van lesgeven. Na negen maanden gingen mijn moeder en ik weer terug en een jaar later, na de overdracht van Indonesië, kwam mijn vader ook naar Nederland.”

Met vader en moeder.

“Ik werd een kameleon die zich overal kon aanpassen”

We hebben totaal in zeven verschillende pensions gewoond: van Sneek tot in Maastricht. Ik wist niet anders en werd een kameleon die zich overal kon aanpassen. In Friesland sprak ik Fries en in Limburg Limburgs. Ik zat op een Christelijke school en dan weer op een Katholieke, ik leerde veel over verschillende manieren van godsdienst belijden. Achteraf realiseerde ik mij dat je daardoor veel meekrijgt. Toen ik dertien was kregen mijn ouders een eigen huis in Utrecht en ik mijn eerste eigen kamer. Een pension klinkt misschien wel luxueus, maar dat was het allesbehalve: de douche en de WC delen en niets van jezelf. Ik ging naar de Koningin Wilhelmina MULO op de Amsterdamsestraatweg bij mijnheer van der Wal en kreeg een brede en gedegen opleiding. Niks te kiezen en discipline. Na de middelbare school deed ik de opleiding tot kleuterleidster op de Werkplaats van Kees Boeke in Bilthoven. In het weekend zong ik op Jazz-feesten, Jazz was toen populair in de werfkelders. Ik kwam met cabaret in aanraking, het was iets nieuws in Utrecht. Zeg maar een mengvorm meer “cabaretesk” dan het werk van de grote drie: Toon Hermans, Wim Kan en Wim Sonneveld. Ik melde mij bij Hennie Oliemuller in zijn werfkelder aan de Oudegracht en speelde mee in zijn gezelschap. Na vijf jaar met Hennie ging ik spelen met Herman Berkien in een ruimte aan de F.C. Donderstraat en later in de kelder van de Stichtse Taveerne aan de Twijnstraat. In het weekend trad ik op, schreef mijn teksten en moest repeteren. Daarnaast had ik pedagogiek gestudeerd en werkte als kleuterleidster. Mijn man studeerde nog en onze dochter Daphne was  klein. Toen mijn man klaar was met zijn studie en er meer geld binnenkwam, kon ik gaan doen wat ik leuk vond. In 1975, na vijf jaar met Herman wilde ik mijn professie maken van het cabaret. Het Schiller theater was vrij en ik wilde het opknappen om een eigen programma te berengen. In die tijd was ik één van de eerste vrouwen die een solo programma ging brengen. Ik werd verkozen tot “Vrouw van het Jaar” door de winkeliersvereniging onder voorzitterschap van Italo de Lorenzo, van Venezia. Naast het cabaret trad ik op met kindertheater PUP, speelde mee voor de NOT(Nederlands Onderwijs Televisie ) en op scholen tot in Duitsland toe.”

Met Hennie Oliemuller. (1977)
Met Herman Berkien en John de Groot (1971)

“In het dagelijks leven ben ik heel bescheiden, maar op het toneel ben ik een brutale meid”

“Ik treed graag op voor kinderen, ik hou van hun verbeelding en spontaniteit. Na drie jaar Schiller wilde ik iets voor mijzelf, ik was altijd al gecharmeerd van de werfkelders. Ik vroeg aan de gemeente of er geen kelder voor mij was. Ik vond een kelder die al jarenlang leegstond en een grote puinhoop was. Het geld dat ik verdiende met het kindertheater, het werk voor de televisie en mijn optredens investeerde ik in het theater en in 1978 kon ik open. Ik begon met een oude toonbank van de Hema als bar en haalde twee muzikanten en twee vrouwen erbij. In het dagelijks leven ben ik heel bescheiden, maar op het toneel ben ik een brutale meid. Ik deed mee aan concoursen, werd tweede op het Loosdrechts Concours en eerste bij Vara’s voorstelling dat was goed voor mijn zelfvertrouwen, ik had dat schouderklopje nodig. Ik volgde zang-en bewegingslessen en schreef voor mijn gezelschap de teksten.  Maar ik was ook verantwoordelijk voor het zakelijke gedeelte. Dat heb ik echt moeten leren omdat ik dat van huis uit niet heb meegekregen. Veel beginnende artiesten kon ik een podium bieden, ik geloofde in hen. Youp van ’t Hek, Herman Finkers, Thomas Acda en Bert Visscher om maar een paar namen te noemen. Tijdens “De Nacht van de Gracht”, een voorloper van de Culturele Zondagen, gaven we iemand een aanmoedigingsprijs, niets bijzonders, een baksteen, maar het betekende veel voor de artiest. Ik bedacht “Kir Royal” in samenwerking met de VVV, rederij Schuttevaer en Tante’s Bistro. Een rondvaart, amusement bij mij en eten in Tante’s Bistro. Tien jaar lang en honderden voorstellingen, vaak met mijn kleinzoon in de Maxi-Cosi achter de coulissen. Mijn man is bio-chemicus en niet iemand die de gedrevenheid van de artiest begrijpt, hij vraagt zich altijd af of ergens wel een markt voor is, hij zorgt daarmee voor de juiste balans. Ik bedacht “Literaire Jazz”. Schrijvers moeten zich vaak presenteren in boekhandels of op zolders en nu konden zich laten zien en horen in mijn theater met een muzikale omlijsting. Ik speelde in die  tijd graag typetjes en voerde vaak een Indische tante op. In 1991 ging ik met het “Pisanggebeuren” op zoek naar mijn Indische gevoel. Het theater zat stampvol met mensen die het voormalig Nederlands-Indië een warm hart toedroegen.”

Youp van ’t Hek in het Werftheater. (1980)

“Tante Eus werd een ode aan mijn moeder en aan al die Indische mensen die hetzelfde hadden meegemaakt als zij”

“In 2002 werd mijn moeder opgenomen in het verzorgingstehuis Patria in Baarn. Ik voelde dat ik iets moest doen voor al deze oude “Indische” mensen. Ik ben geboren in Nederlands-Indië maar getogen in Nederland en wilde daar een programma over maken. Ik noemde het “Bij Eugenie op de Waranda”. Alles kwam ter sprake, het kamp, de repatriëring naar het kille Nederland, niet alleen het oude tempo doeloe gevoel, maar ook ruimte voor de jongere generatie. Tante Eus werd een ode aan mijn moeder en aan al die Indische mensen die hetzelfde hadden meegemaakt als zij. Ik nodigde ook gasten uit die de Indische cultuur kenden. Het was weer een succes en Eugenie in de Salon en in de Keuken volgden. Ik heb voor Indo radio 90 verhalen geschreven, waarin tante Eus haar dagelijkse beslommeringen vertelt, tante Eugenie heeft nu ook haar eigen podcast en treedt nog steeds op. Toen het Werftheater in 2003 vijfentwintig jaar bestond ben ik geridderd en met het 30 jarig Jubileum kreeg ik de Maartenspenning voor mijn bijdrage aan het culturele leven in Utrecht. Ik was verbaasd, ik doe mijn werk en mijn werk is mijn hobby. Utrecht ligt in mijn hart, ik heb hier zoveel mooie dingen mogen meemaken en nog steeds maak ik mooie dingen mee.”

Yvonne in haar theater, de muurschildering is van Luigi Amati.
Scene uit de voorstelling Njonja Manis.

“Mijn dochter Daphne is in mijn voetsporen getreden, zij is theatermaker en vaak regisseert zij mijn voorstellingen

“Inmiddels zijn we hier nu tweeënveertig jaar in het Werftheater bezig. Mijn dochter Daphne is in mijn voetsporen getreden, zij is theatermaker en vaak regisseert zij mijn voorstellingen en weet mij het vertrouwen te geven in wat ik doe. Zij en haar man Paul Feld, die ook theatermaker is, zijn zulke creatieve en bevlogen mensen en voelen mij precies aan. Mijn familie is heel belangrijk voor mij en natuurlijk ook mijn kleinzonen, ook zij zijn mensen met een passie en hebben verbeelding. In mijn voorstelling “Njonja Manis”, hetgeen lieve vrouw betekent, heb ik een pop die mij als mijn “kleinkind” kritische vragen stelt. Die pop is mijn alter ego, zij relativeert de serieuze onderwerpen van het leven door humor, waardoor deze lichter en bespreekbaar worden. De jazzliedjes die ik in deze cabareteske theatervoorstelling zing, krijgen door de setting een andere kleur en de cartoons die in beeld worden vertoond zijn een aanvulling op het totaal beeld in het decor. Het runnen van een theater vergt veel improvisatie en snel kunnen schakelen. Nu in deze tijd van Corona moeten we ons ook blijven aanpassen, het aantal plaatsen in het theater is nu beperkt, dat betekent dat we voorstellingen over meerder avonden moeten uitsmeren. Dat tante Eugenie nu ook een eigen You Tube kanaal heeft, had ik nooit kunnen bedenken.  Dit alles is niet mogelijk zonder “mijn” vrijwilligers, ik ben zo blij met hen, want ik kan het niet alleen”.  

Met haar boek “Eugenie met haar soesa, haar wel en wee en alledaagse beslommeringen'”

Hoe is het om ouder te worden?

“Ik wil nog lang niet stoppen, laat mij maar, dit is wat ik wil. Ik heb geboft, ik heb het kamp overleefd, maar ik heb ook geboft dat ik mensen heb en ben tegengekomen die mij geholpen hebben te zijn waar en wie ik nu ben. Mijn ouders, leerkrachten, mijn man en mijn dochter en haar familie. Er zijn zoveel aardige mensen op mij pad gekomen. Mensen zijn best aardig en de paar die je hebben teleurgesteld die moet je maar vergeten. Ik voel mij als een grote boom die elke orkaan heeft doorstaan. Soms denk ik wel eens ik had iets minder bescheiden moeten zijn, maar dat is mij met de paplepel ingegeven. Wanneer ik mijn held, de ijscoboer, zag en ik mocht van mijn moeder een ijsje, dan vroeg hij : “Eén of twee bolletjes?”. Waarop mijn moeder zich steevast over mij heen boog en zei: ”Eén bolletje is toch wel genoeg”. Ik had eigenlijk twee bolletjes willen zeggen en moeten zeggen. De Indische bescheidenheid heeft mij wel een beetje tegengehouden, het is altijd mijn rem geweest. Ik had wel wat brutaler mogen zijn dan was ik nu misschien wel een tweede Bette Midler geweest.”  

Wat is je geheim?  

“Ik verveel mij niet, ik blijf bezig. Zo lang het gaat blijf ik de uitdaging zoeken, maar ik weet dat het eindig is. Je kunt aan je gezondheid van alles doen maar ook aan je geestelijke gezondheid. Blijf jezelf prikkelen, ga een cursus doen of leer een taal. Theater maken is discipline en doorzettingsvermogen hebben. Ik zie artiesten die potentie hebben maar deze twee elementen missen en afhaken. Zelf schrijf en speel ik het liefst. Maar ik moet ook de discipline opbrengen om de zakelijke rompslomp te doen.”  

Bridge, tennis of yoga?  

“ Mediteren doe ik niet. Sport staat op mijn lijstje, maar daar heb ik het te druk voor, ik kom er niet toe”.  

Is je stijl veranderd?  

“Ik kleed mij naar de situatie. Ik kan mij heel zorgvuldig kleden, maar niet overdreven opgedoft. Thuis draag ik mijn werkkleding.”  

Wat vind je van de Utrechtse vrouw?  

“Iemand die binding heeft met de stad, dat is voor mij de Utrechtse vrouw. Zij kent de hofjes en de steegjes. Zij is ondernemend, betrokken bij de stad en weet wat er gebeurt in het theater, op muzikaal gebied en in de musea.” 

Aan wie geef jij het stokje door?  

“Het liefst had ik het doorgegeven aan Adèle Bloemendaal, maar zij is helaas overleden. Nu geef ik het door aan Doran Matton. Zij is illustrator in de modebranche en een sterke vrouw.” 

Laat uw reactie achter

Reactie

3 reacties

  • jetta ernst schreef:

    Goed om je verhaal zo te lezen Yvonne, geweldig.
    een lieve groet, Jetta

  • Matty korstanje schreef:

    Hallo Vonny,

    het leukste meisje met de mooiste lach
    wat een fijne herinnering uit de mulo tijd ,en de vriendin van m,n zus Addy.
    in de Wijnmalenstraat nmr 10.
    en zaterdags swingen op de zolder . Jetta heeft een mooi verhaal over
    je geschreven ,memories petje af!!

    uit de rock en roll tijd met een feest in een kelder visnetten aan het plafond en kaarsen .in
    mandfles .knalrode malots en pettycoats.

  • Ilse schreef:

    Dag Yvonne, misschien een gekke vraag maar heeft uu lang geleden een tijdje verkering gehad met mijn oom, Dick Martens? Uw naam staat mij namelijk in mijn geheugen gegrift.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *