Met een beetje samengeknepen ogen en een zuur mondje zou je kunnen zeggen dat het nog wel erg lang heeft geduurd voordat in musea schilderijen – ‘stills’– vergezeld van, dan wel vervangen of aangevuld door geluid zouden worden, of met bewegende beelden en combinaties ervan verlucht. De status quo van kunst was (behalve beeldhouwwerk en muziek) nu eenmaal veroordeeld te zijn tot een beperkt dimensionaal domein – plat, kort gezegd. Diepte, perspectief, werd door de vaardigheden van de kunstenaar die tevens nijverheidsbeoefenaar was, met penseel en kwast aangebracht in dat platte vlak, op doek, paneel, papier en noem nog maar een drager.
Driedimensionale kunst had door het fenomeen techniek en elektriciteit al een eerdere afslag op de rotonde genomen richting licht, beweging en geluid. Zelfs nog meer handwerk vereist en vaak nog andere scholing dan in de schilder- en tekenkunst.
Geluid < > Kijken was het thema van een grote expositie in het Stedelijk Museum Amsterdam, in 1971. Er werd onder andere een installatie getoond van een samenwerkingsproject van de beeldhouwer Carel Visser (1928-2015) en de Utrechtse componist Ton Bruynèl (1934-1998). De presentatie werd herhaald in het Utrechtse Centraal Museum in 1976, en in het Kröller-Müller Museum in 2008, na een ingrijpende restauratie door technische handwerklieden, musici en software ontwikkelaars om het object millennium-proof te maken. Handwerk dus, een kunst die in de wereld van toen (begin jaren ’80 – denk even aan 1984!) teloor ging toen de wereld capituleerde na de inval door het Rijk der Bits en Bytes, en sindsdien hopeloos ontbrak: dingen maken, repareren, je brood verdienen met je handen. “Werken doe je toch niet, je laat je geld voor je werken!” echode Sander Schimmelpenninck vanuit zijn zelf-gegraven ambigue kloof de stelling van een kersverse HB-of U-opleiding achter de rug hebbende nieuw-rijke dame, tijdens een tv-interview.
Tijdens een besloten maar stampvolle opening werden op vrijdag 7 oktober in de Nicolaaskerk de door het Centraal Museum ingerichte installatieruimten in de stallen geopend voor Double Act door Bart Rutten, artistiek directeur en Frances Morris, directeur van het Tate Modern in Londen.
Morris’ eerste rol bij Tate was die van curator, die geleidelijk uitgroeide naar die van Director of Collections. Morris is misschien wel de persoon die een mogelijke oorsprong en in elk geval een rol van de kunstinstallatie verwoordde. Ze gaf een definitie en een mogelijke classificatie aan. In 1999, op de drempel van het nieuwe millennium, werd de vraag in Tate, ‘waarheen gaan we met ons museum?’ klemmender. Hoe ga je verder met je museum de 21ste eeuw in met kunst die terugblikt tot in de 17de eeuw? Als verzameldoos waarin alles keurig kunsthistorisch is geordend? Niet echt om vrolijk van te worden en een vraag die vast wel zal rondzingen in andere musea. Wat doe je als museum, met nieuwe kunsten, video-installaties, multidisciplinaire kunsten die in het kersverse millennium nog steeds tot bijrolletjes en rariteiten veroordeeld waren in de maalstroom van de vooral tijdens en na de Eerste Wereldoorlog rondwervelende nieuwe gedachten die de 20ste eeuw markeerden? Interessant in Morris’ exposé is dat het vooral verzamelaars en kunsthandelaars waren die als haantje de voorste de ateliers van de makers van nieuwe kunsten opzochten – en daar toesloegen. Zo ontstond eveneens de prestigieuze en inmiddels vermaarde collectie van het Amerikaanse verzamelduo Pam & Dick Kramlich.
Morris bood een interessante optie voor een verzameletiket: juxtaposition – nevenschikking, het vergelijken van twee objecten die elk hun eigen karakter hebben en zonder op elkaar te lijken gemeenschappelijke trekken en thema’s vertonen.
Die omschrijving is in feite de meest compacte en duidelijke die je kunt bedenken en die bovendien veel richtingen – vluchtrouten? – aanreikt. Deze zoektocht naar inhoudelijke of thematische overeenkomsten vraagt om veel kennis van wat er bestaat op het gebied van kunsten van nu en van toen. Willen we de toeschouwer meekrijgen of -duwen, dan moet er vooralsnog wel veel worden uitgelegd, geïnterpreteerd zelfs – een fase die niet aan iedereen is besteed. Het is boeiend om te zien hoeveel tijd er verstreken is tussen de objecten van eeuwen geleden en die van vandaag of wellicht een voorzienbaar overmorgen.
Daarna is het maar wat je afspreekt – kop of munt. Het betekent hoe dan ook dat er ongelofelijk veel interessante combinaties te maken zijn. In Double Act zijn ze gemaakt in Utrecht en Frances Morris zag dat het goed was – dat is iets om trots op te zijn. Dat vond ook Pam Kramlich, de aanwezige helft van het verzamelaarsduo in haar lovende toespraak.
Het is dan ook wel heel leuk, moet ik bekennen – al val ik af en toe ten prooi aan wat ik maar mijn onvermijdelijke Hans Christiaan Andersen Fenomeen noem: is het echt, of zijn het de nieuwe kleren van de keizer?
De rotonde biedt gelukkig uitkomst. Wie zoekt komt altijd wel ergens terecht, welke afslag ook wordt genomen. Het is zoals ik graag mijn koffie drink: eerst de melk opschuimen, dan de koffie voorzichtig tegen de binnenwand van het glas laten lopen, ook een soort Double Act. Maar vooral niet roeren! Uiteraard geen suiker. Elke slok is dan een verrassing, ik kan het iedereen aanbevelen.
Double Act is te beleven in het Centraal Museum Utrecht tot 15 januari 2023
Mooi verhaal. Ik ga zeker kijken.
Je hebt het begrepen, Loes – zeker doen!
Zoals een Surinaamse vriend mij ooit uitlegde: “een rotonde? Daar waar de weg een rondje wordt.”
Ik ga kijken.
Dank Felix voor je uitgebreide informatie.
Ook ik ga zeker ondervinden of ik het wel of niet ‘de nieuwe kleren’ vind
Hopelijk niet!