Ja, dat willen we allemaal wel, lekker thuis in je joggingbroek stukjes schrijven voor de website van TivoliVredenburg. Geregeld vragen mensen in het café mij hoe ik aan deze geinige klus ben gekomen (ik werd gevraagd), of ik nu altijd op de gastenlijst mag (ja) en of ze het een keertje over kunnen nemen, want zo moeilijk is het toch niet (nee, en het is wél moeilijk)?
‘Je krijgt toch gewoon de bio’s van de bands doorgemaild?’, vragen ze dan. Ja, dat is zo. Maar bio’s van bands hebben twee vreemde eigenschappen. Ten eerste zijn ze vaak ongedateerd, zodat ze evenveel waarde hebben als een ongedateerde landkaart: vrijwel geen. Ten tweede: ze dwalen nogal af. Zo kreeg ik afgelopen week een bio van een singer-songwriter te verwerken die als volgt begon:‘There is a stretch of road that runs through the Adirondack national park, just a few miles of houses and barns and truck stops and trees, that makes up Woodgate, New York.’ Kijk, beste platenmaatschappij, als ik over de natuur wil lezen, sla ik wel een National Geographic open.
Nee, net als in het hele leven moet ik het ook op dit gebied voornamelijk zelf doen. Als je mensen wilt enthousiasmeren om naar een concert te gaan, helpt het wanneer je er zelf ook enthousiast over bent. Dat enthousiast worden gaat vrij makkelijk als je zoals ik een mild-obsessieve muziekliefhebber met een zeer brede smaak bent – veel moeilijker is het om dat gevoel te verwoorden en elke keer weer een stukje te schrijven zonder clichés als ‘Het dak gaat eraf’ en ‘De band zet elke zaal op zijn kop’. (Dit is vooral lastig bij een band waarbij het dak eraf gaat en die elke zaal op zijn kop zet.)
Niet alle ruwweg vijfduizend stukjes die ik sinds mijn start in juni 2004 heb geschreven, zijn even enthousiast onthaald. Zo moest ik eens een aankondiging over Soulwax maken. Ik luisterde hun nieuwe album van begin tot eind. En nog een keer. En nog een keer. Ergens in dit album zit een heel goed album verborgen, dacht ik. Toen typte ik: Hun nieuwe album is zo goed dat je dat zelfs na honderd keer luisteren nog niet hoort. Even later mailde de marketingafdeling terug: ‘De platenmaatschappij begrijpt deze zin niet.’
Bij een stukje over Steve Lukather, de gitarist van Toto, begon ik met een mop*. Dat kostte me drie regels van de zeven die ik tot mijn beschikking heb, maar het leek me wel een leuke manier om de eindeloze discussie ‘wie is de beste gitarist aller tijden?’ te illustreren die altijd rond dit soort muzikantenconcerten hangt. Antwoord van de marketingafdeling: ‘We denken niet dat de fans van Steve Lukather dit kunnen waarderen.’
Met al dat precisiewerk zit ik er weleens een woordje naast. Bij een christelijke rockband schreef ik dat Jezus eigenlijk ook een rocker was, mede omdat hij een lekker glas wijn nooit uit de weg ging. Dat had de marketingafdeling liever niet, maar toen ik dreigde voortaan elk stukje met een mop te beginnen, namen ze het toch even met de boeker op. Uiteindelijk hoefde ik van hem alleen maar het woordje ‘nooit’ in ‘niet’ te veranderen – bij ‘nooit’ zou er staan dat Jezus een alcoholist was, bij ‘niet’ was hij gewoon een liefhebber. Daar zou ik zelf nooit niet opgekomen zijn.
*Vraag: Hoeveel gitaristen zijn er nodig om een gloeilamp in te draaien? Antwoord: Tien. Eentje om de lamp in te draaien, vier om te klagen over zijn techniek en vijf om te zeggen dat hij het met te weinig gevoel doet.
Hahahahaha! Leuk stuk, dank. ?
Ik heb hardop zitten lachen bij het lezen van dit stukje. Geweldig!
En nog allemaal echt gebeurd ook!