Onze columnisten

Hij moet het niet te makkelijk krijgen

De vader van Fenna valt vaak in de klauwen van zijn klierige kinderen.  

 Nog vaak ga ik naar mijn ouderlijk huis. Daar val ik mijn vader zoveel mogelijk lastig. Zodra hij een broodje ei gaat maken ga ik ook een broodje ei maken. Als hij in de tuin zit ga ik in zijn zon staan. En wanneer we elkaar in een gang tegemoet komen stap ik steeds dezelfde kant opzij als hij.  

Hij moet het niet te makkelijk krijgen. Al jaren heeft hij het rijk voor zich alleen, is er niemand die hem hindert in het dagelijks leven, een luxe waarvan hij moet afkicken omdat er op een dag weer een vrouw bij komt. Mits hij eens z’n best gaat doen. 

‘Ja-ja,’ zegt hij, als het me weer gelukt is. ‘Grappig, hoor.’ 

Mijn broertje (24) heeft dezelfde drang als ik, alleen gaat hij ruwer te werk: hij stoot met zijn hoofd in vadertjes buik, geeft knietjes in diens gestrekte knieholtes, of gaat op vijf pitten omeletten met gehakt staan bakken zodra hij een broodje ei gaat maken.  

Mensen verbazen zich vaak over hoe verschillend broertje en ik lijken. Ik wil schrijver worden, hij sterkste man van Nederland. Mij kun je niet luchtig noemen, hem wel. We begrijpen elkaars werelden niet, zijn kritisch op elkaar: ‘Jij kent niet eens het verschil tussen AOW en MDMA,’ zei hij smalend. Met z’n gore baard. 

We hebben vreselijk geruzied toen we nog thuiswoonden. Jaren later is de ontstekingskans nog altijd het grootst in het ouderlijk huis. Soms zijn we er tegelijkertijd, dan is het direct merkbaar: ik vraag met opeengeklemde kaken of hij één ei kan overlaten, hij zegt dat mijn teringharen overal liggen. Maar als vadertje ook in de ruimte is, vinden we elkaar.  

Laatst. Pap zit met de benen over elkaar op de bank. Ik naast hem. Broertje, net thuis, vertelt iets wat hem interesseert. Dan schop ik mijn vaders pantoffel, die aan zijn grote teen bungelt, met een boog de huiskamer in – direct erna steek ik mijn voet onder zijn neus. Walgend duwt hij die weg. Hij staat op en loopt op één pantoffel richting de keuken. ‘Ja-ja. Grappig, hoor.’ 

Broertje heeft nu die blik in zijn ogen die ik zo goed ken, die hij vijftien jaar geleden ook had toen-ie van zijn blauwe viltstift naar het hagelwitte neusje van de kat keek. Ook broertje staat op, slaat zijn brede arm om vadertje heen en loopt gemoedelijk met hem mee naar de keuken, waar hij hem zorgvuldig maar zeker op de tegels legt. 

 

Auteur Fenna Riethof
Auteur

Fenna Riethof

Laat uw reactie achter

Reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *