Busverhalen

Kankerwoord

Lang geleden lijkt het dat dit gebeurde en eigenlijk had ik het in een ver laatje in mijn brein gestopt. Heel ver… Maar toch kwam het weer naar boven toen ik onderwerpen aan het zoeken was voor deze column. Al eerder was ik voor kankerhond uitgemaakt (waar ik door de fijne herinneringsfunctie van het heden door de jaren heen op facebook aan herinnerd werd) door een ordinair meisje van elf en dat vormde het bruggetje naar het tweede relaas over en het te pas en vaak te onpas gebruikte woord kanker.

Ondergetekende kreeg een groepje van zes meiden van rond de vijftien lentes aan boord… vrolijke, giechelende meiden… maar het was kanker dit, kanker dat, kanker zus en u raadt het al… kanker zo, in hun taalgebruik. Erg hoorbaar en ik vond het verre van prettig om hier getuige van te moeten zijn. Evenals andere passagiers in een volle bus. De meiden moesten staan door een gebrek aan zitplaatsen. Ik zag afkeurende blikken in mijn binnenspiegel maar niemand durfde zijn of haar bek open te trekken. Het werd dus tijd voor Don ‘Shido’ Quichot. Ik draaide me om en richtte me persoonlijk tot de ‘dames’ in den dop…

“Ehm… dames? Fijn dat jullie vrolijk zijn maar willen jullie alsjeblieft het woord kanker even weglaten in jullie gesprekken? Er zijn hier ongetwijfeld mensen die op één of andere manier met kanker te maken hebben of er iemand aan verloren hebben… zoals ik mijn vader bijvoorbeeld.”

Ze schrokken een beetje… fluisterden wat tegen elkaar maar ik hoorde het woord niet meer. Het waren jonge meiden. Ze hadden volgens mij geen kwaad in de zin en beseften niet hoe hun taalgebruik overkwam bij derden. Ik schrik er elke keer van als iemand het gebruikt als stopwoordje, of het voor vele zelfstandige naamwoorden plakt. Ook als het tijdens het zappen serieus over kanker gaat, zap ik tegenwoordig door. Sinds de film ‘Wit’, wit als in humor, kan ik er niet meer zo goed tegen. Zeker de slotscène waarin de hoofdrolspeelster sterft en gefilmd wordt vanaf hetzelfde punt als waar ik zelf stond toen ik mijn vader op zijn vijfenvijftigste z’n laatste adem zag uitblazen.  Blij en een beetje trots dat ik er iets van gezegd had en dat het schijnbaar geholpen had, vervolgde ik mijn rit en zag zelfs iets van goedkeurende blikken in de spiegel bij passagiers die eerder afkeurend gekeken hadden. 

 Bij het verlaten van de bus op het eindpunt stapte de groep één voor één voorin uit. Ik zat klaar om ze te bedanken toen de eerste schichtig uitstapte en tussen fluisteren en praten in, ‘kanker’ zei , een beetje als Gollem. Had ik dat nou goed gehoord? De tweede bevestigde het helaas door ook snel “kanker’ te zeggen terwijl ze me passeerde bij het uitstappen… en de derde, ‘kanker’… de vierde: ‘kanker’, de vijfde: kanker’ en de zesde… 

Bij de tweede was ik al verbijsterd en na de vierde was ik verslagen. Ik voelde me uit het veld geslagen… meer dan toen ik voor kankerhond werd uitgemaakt door een wandelende barbiepop met een twijfelachtige opvoeding,  en liet me over m’n stuur zakken… met m’n hoofd tussen m’n armen. Ik dacht wel iets mee te hebben gemaakt maar dit sloeg alles. Dit was persoonlijk omdat ik de duveltjes had ‘durven aan te spreken’… In de eer getast? Gewoon grenszoekende gedragspatronen in de puberteit? Groepsdruk? In geen van deze mogelijke verklaringen, kon ik iets van rechtvaardiging voor het gebeurde vinden. Ik begreep het ècht niet!   

De zesde echter, schaamde zich een beetje voor haar ‘vriendinnen’, zei geen kanker maar legde haar hand op mijn schouder en zei: “Ze bedoelen het niet zo.” Ik was sprakeloos.

B.U. Shido.

Auteur B.U. Shido
Auteur

B.U. Shido

Laat uw reactie achter

Reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *