De razende reporter

Dick Franssen sprak Jan Cremer (1960): De Nozem en ik

Foto: jancremer. com

Dick Franssen begon in 1958 als leerling-journalist bij het Rotterdams Parool. Daarna werkte hij drie jaar bij het Deventer Dagblad en vervolgens negentien jaar bij het Utrechts Nieuwsblad. Zijn leven lang in de journalistiek leverde een indrukwekkend oeuvre op. In het boek De Razende Reporter (in eerste instantie geschreven voor zijn kleinzonen) bundelde hij een aantal “stukjes”. Ze geven een mooi beeld van Nederland vanaf de jaren ’60. Op de Nuk een selectie uit De Razende Reporter. Deze keer een interview met Jan Cremer in 1960. Zijn boek Ik Jan Cremer moest nog verschijnen. 

Uit de roodgeverfde deur komt hij naar buiten: barbarist Jan Cremer (20), alias ‘het wilde beest’. Hij schudt ons wat schuw de hand en gaat ons voor naar zijn atelier. We trekken onze drijfnatte jassen uit en leggen ze op een half-vergane stoel. Cremer pakt ze en hangt ze aan de kapstok.

Het atelier is groot en uitgewoond en draagt de tekenen van vele wilde feesten. Er heerst echter geen wanorde: het bed is opgemaakt, de peukjes liggen netjes in de asbak. Aan de muren hangen tientallen affiches (alleen van de 38 exposities van Cremer) en schilderijen. ‘De wereld is één Cremertorium’, heeft iemand (Cremer?) op de wand gekalkt. Aan de andere kant van het atelier lezen we ‘Cremer woonde hier in 1959’ en ‘Liever één Cremer aan de wand, dan tien in de krant’. Verder treft ons nog de kreet ‘Cultural nozem group’.

‘Waar slaat dat op, Jan?’

‘Oh’, zegt hij, ‘dat is een nieuwe stunt van Armando (een Amsterdamse schilder en dichter) en mij. Je zult er binnenkort wel meer van horen.’ Jan loopt op lange benen naar de radio die is ontdaan van zijn kast. Hij draait aan de knoppen en zegt ‘Veronica’. We horen teenagermuziek. We gaan zitten, de barbarist, Woody van Amen, een jonge Rotterdamse kunstenaar, die mij bij ‘het wilde beest’ heeft geïntroduceerd, en de schrijver van dit stukje. Op de lage tafel voor ons liggen tientallen knipsels van de laatste weken. Allemaal reacties op de ‘stunt’ met de ‘Japanse oorlog’, het vijfluik, dat Jan voor een miljoen wil verkopen. De knipseldienst stuurde ze hem. ‘Hier, moet je zien, op de voorpagina’, zegt hij. ‘Ik sta boven Loemoemba’.

‘Jij bent van de krant, hè?’, vraagt hij. ‘Weet je waar je dan over moet schrijven? Over Alexander Donskoy.’ Hij begint te vertellen. Zijn hese, zachte stem is slecht verstaanbaar. Het verhaal komt hierop neer dat Donskoy, een 23-jarige Amsterdamse kunsthandelaar, gedreigd heeft Cremer failliet te laten verklaren.

Zijn taal is doorspekt met nozemwoorden, zoals ‘gozer’ en ‘poen’. Ook de uitdrukking ‘stunt maken’ komt vaak terug. Zo’n stunt was de Japanse oorlog. Hij beweert dat een particulier er al tien mille voor geboden heeft, maar wie bevestigt dat? Over het vijfluik zegt hij: ‘Ik heb er hard aan gewerkt en wil het lang houden, of er moet een gozer komen met een miljoen. Dan doe ik het weg en koop een café en een Citroën DS 19 stationcar.’

‘Weet je wat je ook moet schrijven?’ zegt hij.‘Dat er een boek van mij uitkomt.’ ‘De gil van morgen’, heet het. ‘Het zijn teksten met litho’s. Ik ben nog bezig aan een ander boek’ ‘Ik de nozem’. ‘’t Wordt een schandalenroman.’ Hij lacht, alsof hij zichzelf niet gelooft en pakt ongevraagd een sigaret uit ons pakje.

Cremer woont nu eens in Parijs, dan weer in Den Haag. In Frankrijk staan zijn scooter (voor in de stad) en zijn Harley Davidson (voor de lange afstanden). Hij zou die scooter wel willen verkopen om aan een beetje ‘poen’ te komen, want hij heeft niets te eten. De geuren, die uit een Indisch restaurant naar zijn atelier opstijgen, betekenen een voortdurende tantaluskwelling voor hem.

Tijdens het gesprekje staat hij dikwijls op om aan de knoppen van zijn radio te draaien. Als hij niets vindt, zet hij ’n plaat op. Meestal is het eastcoast-jazz, maar soms ook wel rock ’n roll.

Achter het bed van het wilde beest staat een klein boekenkastje. Het bevat voornamelijk pockets. Boeken over kunst zijn er niet bij. In een Nederlandse vertaling zien we Mickey Spillane en andere werkjes van dit soort. Verder Mulisch en Claus.

‘Weet je wat’, vraagt Jan, ‘zullen we eens naar de Japanse oorlog gaan kijken?’ Goed voorstel. Met zijn drieën lopen we naar de Pulchri-studio. Cremer mijdt het trottoir en wandelt, met een witte zeilpet op, midden op de straat. De deur van de expositiezaal is gesloten; we zijn te laat.

 

Auteur Dick Franssen
Auteur

Dick Franssen

Laat uw reactie achter

Reactie

1 reactie

  • Jeroen Wielaert schreef:

    Prachtig verhaal, zo vlak voor Het Boek. Die verlegenheid van die gozer. Ik heb in het Coronavoorjaar alle Ik Jans gelezen voor een podcastproject. IK DE NOZEM kende ik nog niet als werktitel. Historisch, Dick!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *