Nol Hermans is mijn overbuurman van 87. In de winter met een béret Basque en in de zomer met een zwierige Panama-hoed. Vaak op straat voor een boodschapje. We hadden wel eens een kopje koffie gedronken en ik luisterde dan graag naar zijn verhalen over Nieuw-Guinea en zijn leven als ambassadeur.
Dit jaar tijdens de lockdown, wilde ik Nol graag helpen. We deden een boodschapje voor hem en vaak stond er een kant en klare maaltijd op het lijstje. Waarom zou ik ook niet voor Nol koken? Ik bezorgde stipt om zes uur zijn eten. Altijd in dank aanvaard, als bedankje stopte hij de Groene Amsterdammer bij ons in de bus die vaak vergezeld ging van een handgeschreven kaartje. Na de Boeuf Bourguignon, was het Nol toch teveel. Ik kreeg een beleefd briefje, maaltijden bezorgen was niet meer nodig, wel bleef hij graag een beroep doen op “af en toe een boodschapje”. Was mijn eten niet lekker? of te exotisch? Nee, ik realiseerde mij dat Nol absoluut niet afhankelijk wil zijn en vooral niet betutteld wil worden. “Als ik het nog zelf kan, dan wil ik het graag zelf blijven doen.” De laatste maand kregen we De Groene niet meer in de bus. Nol had het blad opgezegd. Al dat lezen werd hem te veel. Want, vertelde hij in alle kalmte, het gaat niet goed met me. Nol is ernstig ziek. Verdrietig is hij daar niet over. “Ik kijk terug op een mooi en boeiend leven.” Over dat leven sprak ik met hem.
Nol Hermans geboren in 1933 in Helmond, verhuisde toen hij zeven jaar oud was naar Tegelen waar zijn vader “hoofd ener school werd”. Hij maakte de oorlogsjaren mee in Tegelen waar in 1944 in de kelder van hun huis geschuild moest worden voor de bommen die op Venlo vielen. ”We zaten daar vaak met twintig mensen, Venlo aan de Maas werd volledig plat gebombardeerd”. Na de oorlog ging Nol naar kostschool in Roermond. Hij vond het daar vreselijk, veel heimwee, slecht eten en nauwelijks boeken. “Het was iedere dag je weer invechten om erbij te horen.”
Na vijf jaar ging hij naar het Thomas College in Venlo waar hij zijn eindexamen Gymnasium Alpha haalde. “Ik was negentien en kreeg daarom geen uitstel van militaire dienst en kon niet meteen gaan studeren. Op kostschool had ik drie jongens leren kennen uit Oisterwijk en toen ik hen opzocht vroeg hun moeder: “Wat ga je doen?” Een van haar zeven dochters was getrouwd met een bestuursambtenaar in Nieuw-Guinea. ”Misschien is dat wel iets voor jou?” Het leek mij inderdaad wel iets, ik tekende een verbintenis voor vier jaar en zou uitgezonden worden naar de binnenlanden van Nieuw-Guinea. Voor het zo ver was, kreeg ik eerst een opleiding in alle vakken die we nodig zouden hebben in Hollandia. Ik leerde Maleis, strafrecht en civielrecht, ik kreeg medische voorlichting en antropologie. Na negen maanden vertrok ik naar Mindiptana in het binnenland van Nieuw-Guinea. Daar werd ik opgevangen door Pim Schoorl en zijn vrouw die daar op de buitenpost woonden”.

Bestuursambtenaar in Nieuw-Guinea.
“Zij hadden nog nooit een blanke gezien, zij betasten de expeditieleiders en floten tussen hun tanden uit verbazing.”
Al snel kwam het verzoek van het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap om ter voorbereiding van een grote wetenschappelijke expeditie een aanlooproute te verkennen en de mogelijkheid tot het aanleggen van een klein vliegveld te onderzoeken. Het KNAG wilde een van de weinige nog niet in kaart gebrachte gebieden op aarde gaan verkennen. Zonder vliegveld zou een expeditie van enige omvang niet uitvoerbaar zijn. Het Sterrengebergte en vooral de Sibil Vallei, waren alleen te voet te bereiken. Schoorl vertrok met Nol en een groot aantal dragers naar een gebied waar nog nooit iemand naar toe was geweest. De reis duurde te voet veertien dagen, over de bergen naar de vallei die werd bewoond door Papoea’s, die daar al duizenden jaren leefden. “Zij hadden nog nooit een blanke gezien, zij betasten de expeditieleiders en floten tussen hun tanden uit verbazing toen zij hun sluike haar voelden”, staat genoteerd in een verslag van de reis.
Nol vertelt: “Het werd een uiterst aangenaam verblijf. Zolang je je maar als gast gedraagt en de mensen blijft respecteren. Dat is misschien wat wij niet kunnen, wij willen namelijk altijd ergens de baas zijn. De mensen verbaasden zich over de pan, het bord en het bestek dat ik had en ik verbaasde mij er op mijn beurt over dat zij konden volstaan met zo weinig. Voor het eerst water zien koken, metalen voorwerpen zoals bijlen en messen leren kennen. Maar wat zou het hen brengen? De mensen leefden al duizenden jaren met elkaar in een samenleving waar zelfs de wraak gereguleerd was en de oorlog decent werd gevoerd.

“Het idee bestond dat men leefde in een niet functionerende bende maar dat is niet waar.”
Het leven was dan wel korter en naar onze begrippen versneld. Geboorte, initiatie, huwelijk, dood en rouw alles heeft zijn rites en betekenis. De populatie bleef ook gereguleerd omdat veel kinderen tijdens of vlak na de geboorte overleden en men jong stierf bij gebrek aan medische voorzieningen.”
“Met onze komst kwamen ook de loze beloftes die wij de Papoea’s hebben gedaan”
“Vier keer maakte ik de tocht en in totaal verbleef ik anderhalf jaar bij de mensen in de Sibil Vallei om het vliegveld aan te leggen. Ik vind dit nog altijd de meest interessante tijd van mijn leven. Met onze komst kwamen ook de loze beloftes die wij de Papoea’s hebben gedaan. We beloofden onafhankelijkheid en geen kolonisatie door Indonesië. Maar we hebben die belofte geen gestand kunnen doen. De Indonesiërs, zijn de overheersers geworden en de Papoea’s worden als tweederangs burgers beschouwd. Gediscrimineerd op kleur en cultuur, hun land is hen afgenomen. In 1958 ging ik terug naar Nederland en studeerde Sociale Geografie en Antropologie.”

“Een cadeau dat ik nog steeds koester”
“Tijdens mijn studie ging ik terug naar Nieuw-Guinea om te helpen bij en cholera epidemie in het Zuiden. Het toedienen van fysiologisch zout in oplossing was het enige dat we konden doen. De man die wij het leven redden door toediening van vierentachtig flessen fysiologisch zout gaf mij als dank de schedel van zijn grootvader. De mensen daar sliepen op de schedels van hun voorouders en dit is een cadeau dat ik nog altijd koester. Ik ben een groot voorstander van “cultuur relativering”, culturele uitingen moeten worden beoordeeld in de context van de cultuur waar ze bij horen en kunnen niet als “beter” of “slechter” worden beoordeeld. Ik studeerde in 1964 af en vond een baan als docent aardrijkskunde in Vught. Ik was inmiddels getrouwd met één van de zeven zussen van mijn vrienden uit Oisterwijk. De vrouw die mij op Nieuw-Guinea had gewezen is mijn schoonmoeder geworden. Ik kreeg ik een baan bij Buitenlandse Zaken als hoofd van het Jongeren Vredescorps. Het doel was om meer vrijwilligers over de hele wereld in te zetten die konden helpen bij het opzetten van lokale vrijwilligers organisaties. We vertrokken naar Washington met twee kleine kinderen en woonden tegenover het Witte Huis. Ik ben in twee jaar anderhalf jaar van huis geweest voornamelijk rondreizend door Afrika en Latijns-Amerika. Mijn gezin had net zo goed in Nederland kunnen blijven.”

Nol Hermans (r) met Jan Sneep, zijn opvolger in de Sibil Vallei.
“Afrikanen zijn altijd heel gastvrij. Gewend om elkaar te steunen en dat wat je hebt te delen”
“In 1969 vertrokken we met, inmiddels drie kinderen, voor drie jaar naar Kameroen om daar samen met vrijwilligers de lokale bevolking op te leiden. Er werkten in Kameroen negentig jonge kritische vrijwilligers en met velen van hen heb ik nog steeds contact. Afrikanen zijn altijd heel gastvrij. Gewend om elkaar te steunen en dat wat je hebt te delen. Goedlachs te blijven onder welke kommervolle omstandigheden je ook leeft. Van Kameroen naar Kenia waar de kinderen naar de lagere school gingen en waar ik ook werkte met een geweldige groep vrijwilligers. Drie van hen, inmiddels zeventig jaar oud, had ik gisteren nog op bezoek. We gingen terug naar Nederland, waar ik terecht kwam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ontwikkelingssamenwerking in Latijns-Amerika en Azië zaten in mijn portefeuille. Later werd ik hoofd personeelszaken en was verantwoordelijk voor het personeel dat uitgezonden werd. In 1987 werd ik ambassadeur in Mozambique dat verscheurd werd door de burgeroorlog, een zware tijd. Ontwikkelingshulp coördineren, de hulpgelden van Nederland en Europa die besteed moesten worden aan bouw-en baggerprojecten van Bos Kalis en drainages in Maputo. In 1991 werd ik Consul Generaal in Melbourne voor Zuid en West Australië en Tasmanië. Daar bestond mijn werk veelal uit contacten met de Nederlands gemeenschap. Problemen met het verkrijgen van AOW en heimwee naar Nederland. De eerste generatie immigranten waren nog deels Nederlands gebleven. Hun kinderen daarentegen waren echte Australiërs geworden.”
“Ik vergelijk de immigranten in Australië nu wel eens met de Marokkanen die hier naar toe zijn gekomen om te werken.”
“Ouders hadden een andere achtergrond en spraken het Engels niet zo goed als hun kinderen. De kinderen taalden niet naar Nederland en ik merkte een tweedeling. Ik vergelijk de immigranten in Australië nu wel eens met de Marokkanen die hier naar toe zijn gekomen om te werken. Marokkaanse ouders voelen zich hier niet echt thuis, maar in Marokko ook niet meer. Kinderen beheersen het Nederlands goed, zijn hoger opgeleid en kinderen moeten met hun ouders mee naar de dokter. Ik zie een parallel. Na Australië werd Ierland mijn laatste post als ambassadeur. Voor de EU een interessante post omdat Ierland een half jaar voorzitter van de EU werd. De politieke situatie met Noord-Ierland was redelijk gestabiliseerd: de Vrijdag-akkoorden waren gesloten. Maar toch zat ik nog wel eens aan tafel met de kopstukken van Sinn-Fein. Ook de Nederlands delegatie voor het Eurovisie Songfestival met Willeke Alberti en Paul de Leeuw ontvingen we. Verder had ik veel contact met het Nederlandse bedrijfsleven en de Nederlands Gemeenschap. Toen ik vierenzestig jaar oud werd ben ik gestopt. We hadden een kleine flat voor de kinderen op het Lepelenburg en daar trokken wij in.”
“Ik deed niets meer, geen vrijwilligerswerk of wat dan ook. Ik vond het heerlijk, lezen, druk met niets doen”
“Toen we dit appartement zagen zijn we verhuisd. Ik doe niets meer, geen vrijwilligerswerk of wat dan ook. Ik vond het heerlijk, lezen, druk met niets doen en ben met veel plezier lid van Sociëteit de Vereniging op de Mariaplaats. Mijn vrouw en ik hebben nog mooie reizen gemaakt, maar alleen ter vermaak ditmaal. Mijn vrouw, Beatrijs, is drie jaar geleden overleden. Zij was niet zo van een babbeltje op straat. Zij was van nature stil en teruggetrokken maar wel de perfecte ambassadeurs-vrouw. Zij zorgde ervoor dat alles op de ambassade vlekkeloos verliep en heeft dat geweldig goed opgepikt. Hoewel zij weinig erkenning kreeg voor wat zij deed bleef zij altijd de vrouw naast mij. De feesten, recepties en diners waar ze eigenlijk niet zo veel zin in had, ze ging er toch naar toe. In korte verhaaltjes wist zij, beschouwend maar met humor, haar leven op de ambassade te beschrijven. Beatrijs heeft het nooit zo leuk gevonden dat ik naar het buitenland ging. Ze was blij toen we definitief naar Nederland vertrokken.”

Beatrijs, Kameroen (1970)
“Ze bedoelt het goed maar zolang als het kan, wil ik toch voor mijzelf blijven zorgen”
“Ik heb zesentachtig mooie jaren gehad, maar de laatste anderhalf jaar is het misgegaan, ik ben ziek. Natuurlijk krijg je op oudere leeftijd problemen, dat krijgt iedereen. Maar hoe zwaar die zijn dat weet je niet. Mijn beide ouders zijn overleden aan een hartstilstand en dat lijkt mij een mooie dood. Mijn zus, een schat van een vrouw, woont in Zuid-Limburg in een groot huis met een lift waar ik zo mijn eigen appartement zou kunnen krijgen. Ze bedoelt het goed maar zolang als het kan, wil ik toch voor mijzelf blijven zorgen. Gelukkig heb ik veel steun van mijn kinderen. Ik lees iedere ochtend dagblad Trouw, in het weekend de NRC, maar de Groene Amsterdammer heb ik opgezegd, dat werd mij te veel. Wanneer mensen aan mij vragen hoe het gaat, dan antwoord ik ça va. Goed gaat het niet en wanneer je “slecht” antwoordt dan moet je een heel verhaal gaan vertellen. Ik heb erg genoten van het uitje dat ik met mijn zoon veertien dagen geleden gemaakt heb naar Limburg. In Tegelen staat mijn ouderlijk huis nog en van de huidige bewoners mocht ik in de kelder kijken waar wij in 1944 ondergedoken zaten. We bezochten het kasteel in Lottum waar mijn grootmoeder van vaderszijde huishoudster was. Een heerlijke trip down memory lane.”
Ik zie deze heer zo vaak lopen, nu weet ik wie hij is. De volgende keer ga ik hem groeten, wat een mooi leven.
Wat mooi hoe deze oude diplomaat het verleden met het heden weet te verbinden.
Tjee, wat heeft deze meneer Hermans veel mee gemaakt!!
Bijzonder om te lezen. Wens hem veel sterkte toe
Mij is niet helemaal duidelijk waarom Marokkaanse jongeren hier aan het rellen slaan en Nederlandse jongeren dat in Australië niet doen. Toch een kwestie van opvoeding?
Wat een mooi verhaal van meneer hermans,bijzonder!!
Hij is vaste klant bij ons
Bakkerij moolenbeek
Ik maak altijd een gezellig praatje met hem
Ik wens u veel sterkte
Liefs francisca uit spakenburg
@gerard misschien omdat Nederlandse jongeren in Australië met wat meer eerbied behandeld worden. Als je lang genoeg wordt gediscrimineerd ga je vanzelf rellen.
Bijzonder levensverhaal van Nol Hermans. Zoals heel veel oud inwoners van Tegelen bijzonder zijn. Wij waren een aantal jaren buren van zijn zus Gertruce van Beurden-Hermans, ook zo’n bijzonder aardige en warme persoonlijkheid. Wij hebben intens genoten van haar prachtige verhalen over de historie van het bijzondere gezin Hermans.
Wat een mooi markant mens, wat een rijk leven. Dank voor het delen van zijn verhaal.
Wat een mooi artikel. Nol was een goede vriend van mijn vader waarmee hij samenwerkte op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Zij deelde allebei de ervaring van een start van hun loopbaan in Nieuw Guinea en de teleurstelling, dat zoals Nol het vertelt, ‘we hebben die belofte geen gestand kunnen doen’. Een warme en heel begaafde man, wat fijn dat de mensen om hem heen daar oog voor hebben gehad!
Wow, refreshing to hear the stories from the past. As a West Papuan, bitter experience remain deep and emotions are still high about what happened. I thank Mr. Nol, Mr. Schoorl and Mr. Jan for being the first people to come to Oksibil valley recently explored area in New Guinea.
We do not blame you, we are fighting our own battle, no regrets.