Na de kerst, voor het jaareinde, concentreerde mijn aandacht zich op het verzamelen van kerstbomen. Op al die mooie sparretjes die, voor slechts een paar weken kerstviering, uit het bos waren gezaagd. Thans lagen zij troosteloos voor oud vuil op straat. Ontdaan van hun lichtjes, waren zij daar daags na de kerst gedumpt.
Sommige van die boompjes werden zonder pardon van vierhoog naar beneden gesmeten. Sommige maakten die vlucht omlaag, terwijl ze nog half opgetuigd waren. Nog versierd met engelenhaar en zilverslingers. Soms nog met een miniatuur kribje met Jesu lieve Heer erin. Jesu lieve Heer, Gij komt van alzo hoge, en ploft op straat neer. Kyrieleis. Heer, heb medelijden.
Zo snel kon het gaan met een daags ervoor nog aanbeden kerstboom. Met het laten vallen van de boom, maakte de vredige kerstsfeer gelijktijdig weer plaats voor de grimmige werkelijkheid van alle dag.
Er woedde rond oudjaar een ware veldslag, tussen jongens van mijn wijk en die van rivaliserende buurten, om de hand te leggen op afgedankte kerstbomen.
Inzet was wie uiteindelijk de meeste bomen vergaarde. Wie de grootste berg bomen bij elkaar kon slepen voor de kerstboomverbranding. Bij het veroveren van de bomen werd zo nodig geweld gebruikt.
Iedere “bende” had een geheime locatie. Een aan het zicht onttrokken plek, waar de bomen werden verstopt. Deze bewaarplaats werd te vuur en te zwaard verdedigd tegen een vijandige overval.
Er werd echt om de bomen gevochten. Verzamelplaatsen werden keer op keer overvallen en leeggeroofd.
Als je ergens op straat een boom te pakken had gekregen, moest je je daarmee als een haas naar de “veilige” opslagplaats begeven. Je moest constant op je hoede zijn. Steeds opletten dat je niet geschaduwd werd. Uitkijken dat je niet tijdens het transport overmeesterd werd en met geweld gedwongen werd de positie van de opslagplaats prijs te geven. Kortom, spanning volop.
Het waren trouwens dezelfde jongens, waartegen we in minder verhitte tijden voetbalden. Dan ging het er veelal ook stevig aan toe
Jongens waarmee we het aan de stok hadden tijdens de kerstbomenjacht, kwamen uit Sterrenwijk, de Kovelaarstraat en de Van Ostadelaan.
Het waren trouwens dezelfde jongens, waartegen we in minder verhitte tijden voetbalden. Dan ging het er veelal ook stevig aan toe.
Aan het einde van de “kerstbomenoorlog” werden de bomen massaal verbrand. De bendes brachten dan hun buit naar een centrale plaats. Op die plek werd de hele berg bomen, vaak onder leiding en toezicht van de brandweer, in de hens gestoken.
Mijn vrienden en ik staken die bomen liever zelf in brand, ergens langs de Kromme Rijn. Zo’n fik vond plaats op een tijdstip en een plek naar eigen inzicht en was dus ongecontroleerd. We hadden wel altijd wat emmers water uit de rivier klaarstaan voor het geval de brand uit de hand dreigde te lopen.
In de aanloop naar oudejaarsavond waren we vooral bezig met vuurwerk afsteken. Daartussendoor aten we ons ongans aan oliebollen en appelflappen.
Deze lekkernijen werden niet per doosje bij een of andere bakker besteld. Ze werden gewoon thuis gebakken. Meteen een wasteil vol.
Het was een feest om de gebakken creaties bij verschillende vriendjes thuis te kunnen proeven. Vaak kon je tegen de tijd dat de klok twaalf sloeg, geen oliebol of appelflap meer zien.
In die tijd dachten we er geen moment aan, dat mens en dier zich lam konden schrikken door zo’n actie
Zodra kerst achter de rug was, werd er overal reeds geknald. Vergeleken met het huidige arsenaal aan raketten en explosieven, was het vuurwerk van toen van veel lichter kaliber.
Iedere buurt telde wel een paar vuurwerkfanaten. Mensen die veel geld uitgaven om een avond in het jaar in het middelpunt van de belangstelling te kunnen staan. Mijn vriendenkring kwam echter zelden verder dan het afschieten van wat lullige knalkurken en het aansteken van sterretjes. Met die sterretjes liep je een grote kans je fikken te schroeien, zodra het staafje bijna was opgebrand. Heel vervelend werd het, wanneer je zo’n gloeiend ding in je nek geworpen kreeg.
Ik kon altijd intens genieten van de geur van brandend vuurwerk en de alom hangende kruitdampen.
De knalkurken die we afschoten, waren kurken gevuld met wat kruit. Zo’n kurk werd in de loop van een bijbehorend pistooltje gedrukt. Na het overhalen van de haan, explodeerde de kurk met een luide knal. We vonden het toen wel leuk om her en der wat argeloze buren schrik aan te jagen. Dan schoten we zo’n knalkurk af in hun brievenbus. In die tijd dachten we er geen moment aan, dat mens en dier zich lam konden schrikken door zo’n actie.
Om twaalf ‘s avonds kwam iedereen de straat op om elkaar het beste te wensen voor het nieuwe jaar. Dat was een veilig en gezellig treffen. De politie of de mobiele eenheid hoefde nooit in actie te komen om dit onderonsje in goede banen te leiden.
Nieuwjaarsdag stond ik ’s morgens vroeg op, om samen met mijn vriendjes op straat vuurwerk te rapen. Dan verzamelden we vuurpijlen, rotjes en voetzoekers, welke niet tot volledige ontbranding waren gekomen.
Het gevonden vuurwerk, vaak met geen of met een zeer kort lontje, werd dan alsnog afgestoken. De leuze “je bent een rund als je met vuurwerk stunt” deed in die dagen nog geen opgang. Het mag echt een wonder heten, dat hierbij nimmer vingers verloren zijn gegaan binnen mijn vriendenkring.
Website van Bert, zijn facebookpagina.
Mailen kan naar: albertplomp@gmail.com.
Laat uw reactie achter
Reactie