Kroegverhalen

Horecaverhalen van toen: De Lindebar aan de Nieuwe Gracht

Op de plek van de Lindebar zit nu Ruben’s Proeflokaal

Het was vrij plotseling flink hard gaan regenen. Alleen in de maand mei kon het zo met bakken loodrecht uit de hemel vallen. Geen weer om buiten te zijn. De Nieuwe Gracht was leeg.

Theo Geelen staarde een beetje moedeloos naar buiten. Het hoefde niet vol te zijn in zijn kleine café, maar alleen met die rare tekenaar in de hoek bij het raam, was ook niet alles. Door die regen hoefde hij geen klanten te verwachten. De grote Lindebomen aan de gracht maakten het binnen erg donker.

Theo had de Lindebar van zijn moeder overgenomen. Het was er smal. Met twintig klanten binnen, zat het al aardig vol. Op de tafels voor twee lagen Perzische kleedjes. De radio stond zachtjes aan, die middag met klassieke muziek er op. De muren waren bruin gerookt, zo bruin als de lambrisering eronder. De schilderijen, het huisje van Vermeer en de Aardappeleters van Van Gogh hadden de zachtbruine kleur van de muren overgenomen. Een paar lampjes gaven vermoeid licht, de vroeger witte lampenkapjes waren karamel geworden.

Theo was net zo breed als hij lang was en had een hoge stem. Met moeite bewoog hij zich van de ene kant naar de andere kant van zijn kleine bar, het was meer persen dan lopen. Er konden zes man aan zitten, op krukken met versleten namaakleer in de kleuren rood, groen en geel. Hij verkocht voornamelijk bier, jenever en berenburger. Een echte praatgraag was hij ook al niet. Als je ging zitten, zei hij ‘En?’ of hij knikte met zijn bolle kop, één wenkbrauw omhoog. Je hoefde ook niet lastig te doen, want dan zei hij alleen maar: ‘Er uit!’, wees zijn arm naar de gracht en besteedde geen aandacht meer aan je. Was er niks om te eten? Nou, vooruit, een zelf gemaakte bal gehakt zo uit de jus, tosti, een portie Vockingworst en bitterballen.

 

Voorop Zwarte Tineke, die Vlakke Landing werd genoemd

Plots ging de deur open. De tekenaar in de hoek, met zijn chocoladebeker vol kleurpotloden en een stapel priegelige tekeningen ernaast, kreeg een onverhoedse por door het zware veloursgordijn dat de deur in een halve cirkel afsloot. Stampend kwam een flinke groep klanten binnen, met veel ‘sjongejonges’ en ‘loop nou eens door man.’ Voorop Zwarte Tineke, die Vlakke Landing werd genoemd. Haar naam had ze te danken aan die keer dat ze midden in de nacht horizontaal uit de Vingerhoed kwam glijden. Ondanks de regen droeg ze een dun jurkje met veel decolleté en grote sieraden om haar nek, in lagen. Ze had een schorre stem van het harde lachen en veel kool rond haar ogen plus een grote mond met veel rood op de lippen. Achter haar de bronsrode krullen van Dirty Harry, meesmuilend met een scheve grimlach. Daarachter Strakke whisky Piet, de steevast jaloerse echtgenote van Tineke. Vervolgens Eli Latucotta en zijn kersverse vrouw Helen Lalolie en aan het eind van de optocht Chris Weldam met zijn stille vriendin.

Na een minuut of wat had iedereen een plaatsje gevonden. Niet bij elkaar aan tafel, maar ieder apart. Vreemd.

 

En kan er wat anders op dan die graftakkenmuziek?’

‘Herberg, we willen wat drinken,’ zei Weldam vanonder zijn imposante snor vandaan. Het ‘Herberg’ klonk bekakt.

‘En’ vroeg Theo en keek Weldam koeltjes aan.

‘Doet u mij maar vier bier en drie berenburgertjes. En een glas water, alstublieft. En kan er wat anders op dan die graftakkenmuziek?’

Verder bleef het stil.

Theo zette de consumpties op de hoek van de bar en vulde drie bakjes met zoute pinda’s.

‘Wat te knabbelen.’

Weer was het stil.

Toen ze allemaal een glas in de hand hadden keken ze elkaar aan en hieven hun drankjes.

‘Het was een mooie begrafenis,’ zei Tineke, ‘maar nu gaan we lachen. Van dat sombere gedoe krijg ik het zuur.’

Buiten trok de regen op. Er kwamen strepen zonlicht tussen het gebladerte van de grote bomen door de bar binnen.

‘De Bruin heeft het licht al aangestoken, zie ik,’ zei Tineke en liet een schurende lach los. De rest grinnikte als schapen.

‘Maak maar eens van die lekkere bitterballen, Theo. Die lusten we nou wel.’

Will Jansen

Will Jansen is van juni 1949. Hij gaf eind 1977 de brui aan zijn studie Rechten en begon in februari 1978 met Wouter de Cocq Café de Zaak, wat meteen een groot succes werd. In 1981 stapte De Cocq op en begon de Morgenster aan de Oudegracht. Twee jaar later nam Jansen De Twijfelaar aan 't Wed over en noemde het Orloff. In 1989, na vijf jaar bakkeleien met de fiscus, hing hij zijn kroegbaasschap aan de wilgen.
In '93 begon hij van lieverlee te schrijven, vooral over de horeca. Onder meer voor Horeca Journal, Esquire en Miljonair. Voor dat laatste blad maakte hij samen met Alain Caron reportages van tientallen drie sterren restaurants in heel Europa. Will Jansen schreef twee romans die beiden gedeeltelijk in Utrecht afspelen: Coke en Gladiolen (2001) en De Zelftemmer (2018). In 2003 startte hij zijn eigen culinaire magazine Bouillon.
Samen met zijn vrouw Anka doet hij dat nog steeds: elke drie maanden een nieuwe editie. Ze zijn nu 36 jaar getrouwd en hebben twee kinderen, Boye (35) en Didi (33). Zie ook:
https://bouillonmagazine.nl/

4 reacties

Reageren
  1. hoi wil leuk om nog over vroeger te lezen kijk uit naar het vervolg. groetjes RIEN

  2. Theo was zelf een grote afnemer van jonge jenevertjes
    Die stonden altijd op de rand van de spoelbak
    Als hij zijn vrouw de trap af hoorde komen
    Pok,,kantelde de jonge jenever de spoelbak in
    Ik zelf heb mijn mercedes ooit in de nieuwe gracht gepakeerd
    Klanten van de lindebar zetten er 3 autoos voor
    En trokken mijn mercedes weer op het droge
    Geen hinderlijke schade
    Politie niet gezien
    Proost

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *