Vrouwen die een jaartje ouder worden maar zich jong blijven voelen. Hoe doen ze dat? En is oud worden een straf of een zegen? Marian Lewkowitz-de Munck: “Ik vind het geen punt. Alleen gaat alles wel veel trager dan vroeger.”
Marian Lewkowitz-de Munck woont al 42 jaar samen met haar man Moshé in de Frederik Hendrikstraat. “Eigenlijk is het te gek voor woorden dat dit huis bijna te klein is voor twee mensen, ik kan er niets aan doen dat Moshé een verzamelaar is. Hij bewaart alles en hier beneden staat het vol maar dan heb je zijn werkkamer nog niet gezien”. Een zacht klopje op de deur en daar staat Moshé in de kamer. “Je komt alles over ons te weten, over onze kinderen en drie kleinkinderen.” Drie kleinkinderen, we hebben er vier!”, roept Marian. “Even kijken of je scherp bent voor dit interview”, lacht Moshé en verdwijnt naar zijn kamer.
Marian geboren en opgegroeid in de Gerard Doustraat, herinnert zich een fijne en vooral veilige jeugd. “Dat gevoel van veiligheid kwam door het politiebureau dat bij ons in de straat was. Je kende de agenten en je wist dat er op je werd gelet. Dat betekende ook dat wanneer ik een dubbeltje vond het meteen naar het bureau bracht. Mijn vader had een parket en vloerenbedrijf en legde onder andere de vloeren in de panden van Rietveld. Zo kwamen wij ook al jong in aanraking met architectuur, hij wees ons altijd op bijzondere gebouwen en met hem bezochten we ook geregeld musea. Mijn moeder was het oudste meisje in het gezin van dertien kinderen en zij was voor ons ook de zorgzame moeder. Ik was het oudste kind en na mij kwamen er nog drie zusjes en een broer. We hadden het niet breed maar kwamen eigenlijk niets te kort. Het zou ook mijn motto blijven: kijk naar wat je hebt en niet naar wat je niet hebt. Ik las graag, speelde buiten en zwom. In de winter in Ozebi en in de zomer in Zwembad Timp (nu Zwembad De Kromme Rijn) en later in de Liesbos.”
“Om vier uur in de ochtend vertrokken wij met een pakje boterhammen, een gulden en een Simson reparatieset”
“We hadden als eerste gezin in de straat een televisie en op woensdagmiddag zaten er soms wel dertig kinderen bij ons thuis Dappere Dodo te kijken. We hadden een auto, dat vond ik bijzonder maar realiseerde mij later dat deze noodzakelijk was voor het bedrijf van mijn vader. We gingen op vakantie naar Texel, mijn ouders en mijn jongste zusje met de auto en wij op de fiets. Om vier uur in de ochtend vertrokken wij met een pakje boterhammen, een gulden en een Simson reparatieset. “Rijd eerst maar richting Amsterdam en van daar naar Alkmaar en dan Den Helder”, zei mijn vader. Ik was veertien jaar en met een broer en twee zusjes op stap. Groot was onze triomf toen wij met onze fietsen meteen mee konden op de boot en onze ouders nog in de rij moesten wachten.
“Ik vond mannen een wonderlijk en beetje vreemd volk”
We werden katholiek opgevoed en onderwezen door nonnen op de kleuterschool, de lagere school en op de meisjes Mulo. We gingen naar een katholieke dansschool in de Breedstraat en ook mijn zwemvereniging “Wilskracht” was van deze denominatie. Uiteraard kochten we bij de Gruyter maar voor sommige dingen gaf mijn vader de voorkeur aan Joodse winkeliers. Voor kleding gingen we naar USAshop of naar Hall in de Voorstraat en het “grote” servies werd aangeschaft bij Leeuwin. We konden goed leren maar de keuze voor de Mulo op de Oude Gracht en niet voor het Boni was een financiële keuze: op de Mulo waren de schoolboeken gratis. Ik wilde graag studeren maar mijn vader zei:” Meisjes hoeven niet te studeren”. Ik volgde de verpleegstersopleiding in het St. Gerardus Majella Ziekenhuis in Bussum waar ook weer nonnen de scepter zwaaiden. In tegenstelling tot andere verhalen die ik lees heb ik alleen maar hele prettige herinneringen aan deze vrouwen. Wel groeide ik op met alleen maar vrouwen, de enige mannen die ik kende waren mijn vader, mijn broer en wat neven. Ik vond mannen een wonderlijk en beetje vreemd volk. In het zwembad was het ook niet anders, daar was een gedeelte voor jongens en voor meisjes en natuurlijk ook gescheiden kleedhokjes. Ook in mijn waterpolo team speelde ik alleen met meisjes. In Bussum woonde ik intern, verdiende geld en deed een opleiding. Ik ging met de trein naar Amsterdam en had een heerlijke tijd. Na Bussum besloot ik mijn verpleegkunde B-diploma of het Zwarte kruisje te halen in het Willem Arntszhuis in Utrecht. Mijn vader was inmiddels overleden en ik ging weer thuis bij mijn moeder wonen. Ik vond de psychiatrie zo’n mooi vak. Proberen om contact te maken met mensen en hen uit hun passiviteit te halen en weer wat te laten ondernemen. Inmiddels had ik mannelijke collega’s en patiënten en vond ze niet zo vreemd meer. Na het Willem Arntszhuis ging ik naar de PAAZ in Overvecht, een instelling die een crisiscentrum had, niemand in uniform liep en iedereen “je”en “jij” was. Ik stortte mij er helemaal in en het was allemaal misschien wel een beetje te intensief. Ik besloot de opleiding tot psychiatrisch Verpleegkundige te gaan volgen in Leusden. Een heel mooi vak: ervoor zorgen dat mensen niet opgenomen worden, maar thuis kunnen blijven. Tijdens mijn opleiding, voelde ik mij student.”
Hij stapte uit en vroeg: “Wat mot je van mij?”
“Ik ging op kamers en werd lid van het Utrechts Studenten Koor en Orkest en zong daar in het koor. Eén week per jaar gingen we naar Conferentieoord Woudschoten om een groot stuk zoals de Mattheüs Passion in te studeren. Er was daar ook een vrolijke jongen die meeging als repetitor voor de strijkers. Ik had hem al eens gezien toen we tegelijkertijd in onze auto’s stapten en achter elkaar stopten op het Tolsteegplantsoen. Hij stapte uit en vroeg:” Wat mot je van mij?” Verbaasd antwoordde ik dat ik daar woonde en hij bleek een paar huizen verderop te wonen. We trouwden, woonden kort in het huis van zijn moeder aan de Topaaslaan en kochten daarna dit huis.
Moshé’s familie kwam oorspronkelijk uit de Duitse stad Regensburg in Beieren, bijna zijn hele familie was tijdens de Tweede Wereldoorlog in de kampen door de nazi’s vermoord. Zijn moeder overleefde de oorlog door ondergedoken te blijven. Na de oorlog ging zij naar Israël en ontmoette daar Moshé’s vader die al eerder was gevlucht. Moshé´s moeder moest terug naar Nederland omdat ze TBC had opgelopen tijdens de oorlog. Moshé bleef het Joodse geloof altijd trouw en wilde graag een Joods gezin. Ik had in die tijd de Katholieke Kerk al losgelaten en besloot mij tot het Jodendom te bekeren. Het was niet makkelijk en zeker niet bij de orthodox-Joodse gemeenschap. Wij wilden graag onze oudste zoon laten besnijden maar ik was nog niet gedoopt dus was dat onmogelijk. We voelden ons meer thuis bij de Liberaal Joodse Gemeenschap in Amsterdam en vooral bij Rabbijn David Lilienthal. Ik moest uikomen maar de LJG had geen eigen “milveh”(ritueel bad), dat was wel in Hamburg. Maar dan moest Moshé naar Duitsland, het land waarvan hij had gezworen nooit een voet over de grens te zetten. Maar alles om een Joods gezin te kunnen realiseren. Ik moet wel toegeven dat toen onze tweede zoon besneden moest worden ik wel heel opgelucht was dat de “moheel” een chirurg bleek te zijn compleet met gesteriliseerde instrumenten.”
“Moshé keek naar de namen en hield plots twee stenen in zijn hand met daarop de namen van zijn grootouders”
“Er was in Utrecht nog geen Liberaal Joodse Gemeenschap en we hebben die vijfentwintig jaar geleden opgericht. Eerst in een souterrain van het YMCA-gebouw aan de F.C.Donderstraat en later aan de Nieuwegracht. Gert-Jan Gijzel, een vriend van ons, was bezig met de verkoop van het WKZ aan de gracht en maakte ons erop attent dat in één van de panden, in gebruik als kantoor, van oorsprong het Centraal Israëlitisch Weeshuis gevestigd was. Bij de verhuizing van het WKZ naar de Uithof ontdekte men een afgesloten ruimte waarin zich een kleine synagoge bevond. In deze ruimte vieren we nu onze feestdagen en tweemaal per maand op vrijdag en zaterdag is Moshé hier de vaste voorganger. We zijn niet streng in de leer, we hebben bijvoorbeeld geen apart servies voor melk en vlees. Maar er zijn wel regels die ik respecteer: geen varkensvlees, geen paling, geen schaal of schelpdieren. Op sjabbat geen zwaar huishoudelijk werk en ook geen boodschappen doen. Maar ik mag wel “funshoppen” van mijzelf, naar de bloemenmarkt op het Janskerkhof. Moshé is altijd bezig met het zoeken naar zijn roots. Zo ging hij naar Regensberg en natuurlijk ook naar de synagoge daar, raakte bevriend met de rabbijn en zo werden we vorig jaar uitgenodigd voor de opening van de nieuwe synagoge. De stolpersteine die bij de oude synagoge lagen waren opgepoetst en zouden geplaatst worden bij de nieuwbouw. Moshé keek naar de namen en hield plots twee stenen in zijn hand met daarop de namen van zijn grootouders: Jakob en Frieda Lewkowitz. Een moment om nooit te vergeten.”
Hoe is het om ouder te worden?
“Ik vind het geen punt. Alleen gaat alles veel trager dan vroeger, ik doe nog steeds alles maar gedoseerd. Ik draaide vroeger mijn hand niet om voor een etentje met tien mensen, maar nu ben ik de hele week zenuwachtig en denk na over het menu. Ik doe geen drie dingen meer op één dag maar slechts een ding. Ik ben tevreden en nog steeds denk ik: kijk naar wat je hebt en niet naar wat je niet hebt. Dit gevoel uit mijn jeugd heb ik vast weten te houden”. We passen ieder dinsdag op onze twee kleinkinderen hier. We hebben ook nog twee kleinkinderen, maar die wonen in Rio de Janeiro. Gelukkig hebben we ze vorige maand gezien: onze schoondochter komt uit Colombia en rond de Kerst gaat het gezinnetje naar haar ouders. Wij zijn daar toen ook naartoe gegaan en hebben iedereen leren kennen.”
Wat is je geheim?
“Tevreden zijn en argan olie. Sinds 1 januari drink ik nog maar één glas alcohol per dag en dat bevalt mij goed. We eten bewust en geen vieze vette dingen. Maar een zak Vlaamse Friet met mayonaise….”.
Is je stijl veranderd?
“Nooit under-dressed, maar ook niet over-dressed. Ik ben nu wel zo dat alles in de wasmachine moet kunnen. Behalve de pakken van Moshé, breng ik nooit iets naar de stomerij. Vroeger was de Bijenkorf echt mijn winkel, maar ik ben geloof ik niet de doelgroep meer. Ik ga driemaal per jaar naar de Zara en van al mijn aankopen daar heb nog nooit van iets spijt gehad.”
Yoga, tennis of bridge?
“Bridge! Eenmaal in de week op maandagavond. We zijn fanatiek bridge spelers en we gaan nu op een bridgereis naar Israël en Jordanië. Moshé is helemaal gek van het spel, hij speelt drie avonden in de week. Als hij weg is kijk ik alle series op de televisie waar hij niets aan vindt. En natuurlijk ook zwemmen wel drie of vier keer in de week in Zwembad de Kromme Rijn. Daar zwom ik als kind al en nu nog steeds. Een heerlijke vorm van bewegen: het kost je energie en het geeft je energie.”
Wat vind je van de Utrechtse vrouw?
“Daar ben ik mij niet zo bewust van. Utrecht is een studentenstad en ik zie zoveel leuke jonge vrouwen in het centrum. Een jeugdig straatbeeld, heerlijk.”
Aan wie geef jij het stokje door?
“Aan Marike Stokker, ik vind haar erg leuk, ze is kunstenares en maakt hele mooie dingen.”
Bladeren door het familiealbum
Wat leuk Marianne om hier jouw levensverhaal te lezen en mooie foto’s van jullie kinderen en klein kinderen
Kom weer eens gezellig mee met Moshe bridgen op BC 80
Mooi verhaal !
Wat leuk om je op deze manier beter te leren kennen
Mooi verhaal van Utrechtse buurvrouw Marianne. In het Majella heb ik als baby gelegen!
Een bijzonder verhaal! Tijdens het zwemmen wisselen we aardig wat uit, maar in dit verhaal heb ik veel meer gehoord.