‘De zaak Tom’ is de eerste roman van Frank Heinen, die vooral bekend is van zijn korte verhalen en columns over sport. Het hoofdpersonage besluit – met de beste intenties – zijn dove, zwijgende broer uit diens zorginstelling weg te halen. Samen bezoeken ze plekken uit hun jeugd. Maar de roadtrip verandert in een vlucht die een nationale woede ontketent. “Het schrijven van een roman smaakt naar meer”, aldus Heinen.
Gisteravond maakte hij zijn acteerdebuut op de nationale televisie, zo meldt Frank Heinen olijk op zijn Facebookpagina. In de door hem verzorgde slotrubriek van het voetbalpraatprogramma Studio Voetbal, ‘Eindsignaal’, neemt hij kort plaats in de kappersstoel van voormalig voetballer Kees Bregman, die voor zijn loopbaan als kapper in de jaren ’70 en ’80 furore maakte als verdediger in de Duitse Bundesliga. Eind jaren ’80 bracht Bregman twee jaar door in de gevangenis vanwege de verkoop van cocaïne. Het zijn dit soort sportverhalen die de Utrechtse schrijver interesseren: hoe ga je verder met je leven na het beëindigen van een sportcarrière? Dat Frank Heinen gisteravond zelf kortstondig in beeld verscheen in het filmpje aan het eind van Studio Voetbal is een unicum, want hij werkt voornamelijk buiten de schijnwerpers aan zijn vele (sport)verhalen en columns voor o.a. de Volkskrant, HP De Tijd, Hard Gras en De Muur.
De lezers kennen je vooral van je korte verhalen en columns over sport. Is het schrijven van een roman je een beetje bevallen?
“Ik ben er trots op dat het me gelukt is. Het was een droom om ooit een roman te schrijven. Maar het was wel een heel intensief en vermoeiend proces. Ik ben er vier jaar mee bezig geweest. In de laatste fase heb ik me opgesloten in een huisje in Drenthe, zonder deadlines, internet of andere afleiding. Het was niet heel leuk om daar alleen te zitten. Soms was ik het helemaal beu en dacht ik: ik stop ermee. Maar dat hoort bij het schrijven van een eerste roman denk ik. Bij een derde of vierde boek weet je dat je daar wel doorheen komt en kun je het meer relativeren.”
Wat deed je besluiten om een roman te schrijven?
“Ik wilde weten waar mijn grens ligt als schrijver. Ooit heb ik Nederlands gestudeerd en dus heb ik veel gelezen. Ik bewonder veel romanschrijvers en dan wil je het op een gegeven moment zelf ook wel eens proberen. Op mijn 20e heb ik al eens een vergeefse poging gedaan. Blijkbaar had ik al het voorwerk, van korte verhalen en columns, nodig om een eigen toon te vinden. Twee jaar lang schreef ik elke dag een sportcolumn voor HP/De Tijd. Daar ging zoveel tijd in zitten dat ik dacht: zo ga ik nooit een lang verhaal schrijven. Toen heb ik een soort afscheidscolumn geschreven met als strekking: ik heb veel sprintjes getrokken, nu ga ik kijken of ik een marathon aankan. Toen ben ik begonnen met de roman.”
Zijn er thematisch gezien overeenkomsten tussen je sportverhalen en je roman?
“In mijn sportverhalen schrijf ik vaak over mensen die na hun sportcarrière iets nieuws moeten bedenken. Ze moeten zich in allerlei rare bochten wringen om hun leven nog zin te geven. Ook Bob is op een punt aangekomen dat zijn carrière erop zit. Na zijn werk in een restaurant is hij in een zwart gat gevallen. Op de valreep moet hij nog zin geven aan het leven. Zijn werk in het restaurant heeft geen blijvende indruk gemaakt, er is niks van hem achter gebleven. Je zou kunnen zeggen dat hij is uitgegumd. Dat geldt ook de onbekend gebleven sporters waar ik over heb geschreven. Dat een carrière van mensen net niet is geworden wat ze gehoopt of verwacht hadden, fascineert me.”
Hoe zou je hoofdpersonage Bob omschrijven?
“Ik heb een personage proberen te creëren dat zover mogelijk gaat om zichzelf weg te cijferen. Maar dat lukt hem niet. Bob is iemand die probeert het goede te doen, maar dat niet doet. Hij is een onschuldig iemand die toch schuldig is. Alleen weet hij niet wat hij aanricht. Hij heeft ook niks meer te verliezen in het leven en is onafhankelijk geworden van alles en iedereen. Maar dat gaat zo ver dat niemand hem meer op de rails houdt. Hij is geen sociaal persoon meer.”
Hoe kwam je bij dit thema terecht?
“Puur het goede willen doen is een persoonlijke interesse van mij. In hoeverre kun je volledig altruïstisch zijn? Als er in je vriendenkring iemand ziek is, probeer je hem of haar te helpen. Vervolgens kom je thuis en voel je je zelf ook beter. Je hebt er zelfs een kick van gekregen. Dan denk je: dat was niet de bedoeling! Dat geldt bijvoorbeeld ook als je bij ouderen op bezoek gaat en ze zijn je komst van de vorige keer vergeten. Dan kun je je zelfs beledigd voelen. Het is paradoxaal. Jezelf volledig wegcijferen is super moeilijk.”
De stijl en thematiek in de roman heeft wel iets van Arnon Grunberg …
“Dat hoor ik graag. Ik ben op hem afgestudeerd, dus dat is ook niet helemaal toevallig haha. Het thema van zijn boek ‘De Asielzoeker’ zit er bij mij ook in, als een soort knipoog. En de communicatie die niet helemaal lekker loopt en de oneliners zie je bij hem ook veel terug inderdaad. Het is wel oppassen dat er niet teveel oneliners in komen te staan, alleen de beste moeten overblijven.”
Het schrijven van een roman vereist een hele andere discipline dan het schrijven van korte verhalen. Hoe bleef je bij de les?
“Mensen van de uitgeverij hielden een vingen aan de pols. Hun enthousiasme aan het begin was natuurlijk fijn, maar ze moeten ook hard kunnen zijn. Aan zachte heelmeesters heb je niks. Op een gegeven moment ga je je ook blind staren op je eigen tekst. Dan is het goed als er van buitenaf naar wordt gekeken. Ik was blij met de kritiek, omdat ik bij korte stukken gewend ben om (te) weinig inhoudelijke kritiek te krijgen. Maar het was nieuw voor me dat mensen zeggen: gooi dat personage er maar uit. Ik heb overigens niet naar alles geluisterd hoor. De kritiek hielp me wel om scherp te beargumenteren waarom iets er in moest blijven.”
Is het nog speciaal om schrijver te zijn in Utrecht?
“Ik vind het leven in Utrecht heel aangenaam, maar ik geloof niet dat er hier nog zoiets bestaat als een schrijverswereldje. Dat was natuurlijk wel anders in de tijd dat de Utrechtse schrijvers nog samenkwamen in café De Bastaard, zo’n twintig jaar geleden. En ook al zou er een schrijversmilieu in Utrecht zijn: ik zou me er niet in storten. Mijn beste vrienden schrijven allemaal niet. Ze zitten in het onderwijs of doen iets anders. Ik vind het wel fijn om aan de zijlijn te staan en te observeren. Bovendien zou ik ook geen tijd hebben om me daar mee bezig te houden, want ik heb het, naast mijn werk, druk genoeg met lezen, mijn vriendin en zelf sporten.”
Komt er een volgende roman?
“Het smaakt wel naar meer. Ronald Giphart zei altijd: begin al aan je tweede boek terwijl je nog bezig bent met het eerste. Of je wordt slecht gerecenseerd en je hebt geen zin meer, of je krijgt hele goede besprekingen en hebt door alle aanvragen geen tijd meer. Er verschijnt sowieso een sportboek van mij met voetbalverhalen. Een nieuwe roman komt er ook, maar ik weet nog niet wanneer. Ik heb er wel op een andere, diepere manier van genoten.”
Utrecht is hoe dan ook een goede schrijver rijker!