Op 14 april 2022 opent Slachtstraat Filmtheater voor het publiek, met filmmaker Jos Stelling als exploitant. Op diezelfde locatie werd in 1973 Cultureel Centrum ’t Hoogt geopend, met een theater, filmhuis, eethuis, café en expositieruimte. Op een plek in de stad waar veel geschiedenis samenkomt: van messentrekkende vleeshouders tot megalomane verkeersplannen, van het Utrechtse schisma tot de verdrijving van de rooms-katholieken, van monumentenbeleid tot cultuurpolitiek. In de publicatie Slachtstraat 5 , die volgende week verschijnt, beschrijft Lex Veerkamp deze geschiedenis. Hier alvast een voorpublicatie.
SLOOPWOEDE
Er hangt een zwaard van Damocles boven de binnenstad. Begin jaren zestig van de vorige eeuw raakt de binnenstad in verval. Stadsontwikkeling is gericht op nieuwbouw in buitenwijken. Met het Verkeersplan Feuchtinger (1958) zal een autoweg over de oude singels worden aangelegd, alsmede een aantal brede asfaltwegen dwars door de stad, van oost naar west en van noord tot zuid, plus een aantal parkeergarages en nieuw te bouwen kantoren.
De Lange Nieuwstraat wordt bijvoorbeeld doorgetrokken richting de Neude. Renovatie van de oude panden ligt kortom niet voor de hand.
Gelukkig is slechts een klein deel van het plan in de jaren zestig en zeventig uitgevoerd, hoewel het dempen van een paar singels en de afbraak van de Stationsbuurt – ten gunste van Hoog Catharijne – de binnenstad al ingrijpend verandert. Op 19 november 1964 keurt de gemeenteraad het plan goed tot onteigening van de panden aan de zuidzijde van de Lange Jansstraat, de Slachtstraat en het Hoogt. Een belangrijk onderdeel van het plan, dat past in het megalomane denken van het Utrechtse stadsbestuur, is de verbreding van de Lange Jansstraat, nieuwbouw aan dezelfde straat én – schrik niet – parkeerruimte op de plek van ‘t Hoogt. De verbreding van de Lange Jansstraat staat al een halve eeuw gepland, die van de Lange Viestraat (1937) en de Potterstraat (na de bouw van het postkantoor in 1924) is al eerder uitgevoerd.
De ‘sloopwoede’ van de Utrechtse gemeenteraad wordt in 1964 gedwarsboomd door Marga Klompé, de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, met het vaststellen van een Rijksmonumentenlijst. De gebouwen op die lijst zijn daardoor niet meer vogelvrij. Ze mogen pas gesloopt worden na toestemming van de Rijksoverheid, met de daarbij horende ellenlange procedures, waarna de plannen vaak achterhaald of zelfs vergeten zijn. Terwijl het stadsbestuur zoveel mogelijk plat wil gooien om Utrecht op te stuwen in de vaart der volkeren, staat ze tegelijkertijd toe dat het Utrechts Monumentenfonds (UMF) een stel vervallen monumenten bij elkaar verzamelt.
Vanaf eind jaren zestig gaat het UMF stelselmatig panden aankopen, opknappen en exploitabel verhuren. Voor die tijd houdt het Fonds zich alleen bezig met adviseren en restaureren. Het heeft aanvankelijk zelf maar één pand, nota bene Hoogt 6, verworven in 1950, het pand waarin later kruideniersmuseum Betje Boerhave zou komen. Het ligt te midden van een aantal bouwvallige panden en wordt bovendien sinds jaar en dag gebruikt door een restaurateur van oude meubels; een man die – volgens de overlevering – niet tot enige haast te bewegen was.
Secretaris van de gemeentelijke monumentencommissie Wijnand Thoomes, in 1965 vanuit het stadhuis in het UMF geparachuteerd als secretaris-penningmeester, is de drijvende kracht achter deze koerswijziging. Hij is werkzaam op het stadhuis en moet aan de ene kant als ambtenaar loyaal zijn aan de megalomane plannenmakers, en aan de andere kant harkt hij met zijn UMF-pet op wat vervallen panden de monumentenlijst binnen.
In 1968 krijgt architect Aart Oosting van het UMF de opdracht een plan te maken om Hoogt 4,6,8 en 10 te restaureren en een klein theater te ontwerpen in Slachtstraat 1, 3 en 5. Het project is het grootste dat het UMF aanpakt en past in het kader van de viering van het vijfentwintigjarig bestaan. Dat jubileum is een mooie aanleiding om geld in te zamelen. Er komt een loterij met loten van een rijksdaalder.
‘Het lag voor de hand voor dit complex te denken aan een culturele bestemming opdat de huizen weer zouden deelnemen aan het leven van de “city”: naast het theatertje zouden zo een paar winkeltjes, tentoonstellingsruimten, een restaurant en een koffiebar er bijvoorbeeld een plaats kunnen krijgen.’, aldus het Jaarverslag 1968 van het UMF. Zelf heeft het UMF te weinig verstand van een cultuurcentrum. Daarom worden andere partijen erbij betrokken, zoals de Utrechtse Kring, organisator van concerten, lezingen, literatuurbijeenkomsten en tentoonstellingen, die in de Neudeflat op de 9e etage zit en daar uit wil.
De activiteiten van de Utrechtse Kring passen in de jaren 50 en 60 in het streven van de overheid om kunst dichterbij het publiek te brengen en daar geld voor beschikbaar te stellen. De Utrechtse Kring levert een grote bijdrage aan de organisatie en coördinatie van het Utrechtse culturele leven. Frank de Vries (1909-2004), in 1950 oprichter en tot 1976 directeur van de Utrechtse Kring, is een bekende figuur in het Utrechtse circuit en zit in diverse commissies om het culturele leven te stimuleren. In de Utrechtse Kring ligt zijn hart bij de moderne muziek, tentoonstellingen en het bij elkaar brengen van diverse takken van kunst. Door zijn invloed wordt hij ‘de kunstpaus’ genoemd. De Utrechtse Kring heeft al, uit onvrede met de ‘saaie, gemakzuchtige’ programmering van de Stadsschouwburg en het gebrek aan voldoende Utrechtse podia, ideeën gelanceerd voor een cultureel centrum met theater, film, cabaret, een galerie, een café, restaurant, een terras en winkeltjes. Zoiets past mooi in de Slachtstraat en ’t Hoogt. ‘Kunstpaus’ Frank de Vries, de bedenker van dit plan, is de schoonvader van Huub Bals die de jaren zestig op filmgebied aan de weg timmert.
Huub Bals (1937 – 1988) begon in 1959 bij Bioscooponderneming A.F. Wolff als assistent-bedrijfsleider van Camera/Studio, waarna hij hoofd publiciteit werd. Bals was onder de hoede van Wolff de organisator van filmweken, zoals de tweejaarlijkse Cinemanifestaties (de eerste was in 1966) en van filmweken onder de vlag van het Holland Festival, met titels als USA Today (1970), Italia Oggi (1971) en Film International (1972).
Huub Bals woonde met Marjolijn de Vries, die hij als kassière in de Camera bioscoop had leren kennen, boven seksbioscoop Palace. Jos Stelling herinnert zich het kantoor van Bals en Karel Winkelaar op de zolder boven Camera. ‘Ik zat daar vaak op zaterdagochtend. Bals en ik bespraken daar allerlei plannen, zoals het maken van een erotische film, waar helaas niet veel van terecht is gekomen. Er zijn nog wel serieuze audities voor geweest.’ Wat er met het materiaal daarvan is gebeurd, daarover hult Jos zich in stilzwijgen.
Aangespoord en ingefluisterd door zijn schoonvader, maakt Bals in september 1969, in samenwerking met bistro-eigenaar Frans Fagel en kunstjournalist en later kunsthandelaar Jan Juffermans, een eerste opzet voor ‘t Hoogt. De theaterzaal met ruim tweehonderd stoelen (en voorzien van een cabine voor 35mm en 16mm film) wordt vijfentwintig avonden door de Utrechtse Kring gevuld, twintig avonden met buitenlands toneel, veertig avonden met ‘laboratoriumtoneel’, tachtig avonden cabaret en zestig avonden film.
Wijnand Thoomes (geb. 1931), de eminence grise van het UMF, woont nu in Culemborg. Hij blijkt nog steeds actief en stond in 2018 zelfs op de dertiende plaats van de kandidatenlijst van de SP Culemborg bij de vorige verkiezingen van de gemeenteraad. Over het 25-jarige jubileum van het UMF in 1968 vertelt hij: ‘Het Fonds kreeg wel bekendheid door het “paviljoen” dat op het plein voor de Janskerk werd gebouwd om aandacht te vragen voor het jubileum, overigens tot groot ongenoegen van de standhouders van de zaterdagse bloemenmarkt. Het paviljoen was ingericht met een kleine expositie en voor de verkoop van loten, maar het werd een ramp door de vele vernielingen en het gebruik in de nachtelijke uren als urinoir. Omdat we met geldinzamelingen geen ervaring hadden, mislukte het plan grandioos.’
Met pijn en moeite kan niettemin in 1968 Hoogt 8 worden aangekocht. De overige panden blijven noodgedwongen van de gemeente, met de bedoeling het beheer in handen van het Fonds te geven. De restauratie van het Hoogt komt ondanks alle goodwill niet echt dichterbij. De subsidietoezeggingen zijn er nog niet en niet alle huizen, die bij de restauratie worden betrokken, zijn door de gemeente aan het Fonds overgedragen. Tenslotte ligt er op het complex huizen de bestemming “parkeerterrein”(!) en moet voor de exploitatie een gegadigde worden gevonden.
Nadat de gemeente overtuigd is van de juistheid van de exploitatieopzet van het centrum en de financiering is geregeld, wordt een persconferentie op de zolder van Achter den Dom 16-18 belegd om bekend te maken dat nu snel met de restauratie wordt begonnen. Dat is gewaagd, want nog niet alles is geregeld. Thoomes vertelt: ‘Dat bleek toen de directeur Stadsontwikkeling er één of twee dagen later bij wethouder Theo Harteveld op wees dat op de plek van Hoogt 8 en 10 volgens het bestemmingsplan een parkeerterreintje zou worden aangelegd. Dat werd als de wiedeweerga aangepast.’ Zo ging dat in die tijd.
Op 19 oktober 1970 wordt met de restauratie begonnen. De ongewone herbestemming van de vervallen monumentjes, die De Vries, Thoomes en Oosting ieder vanuit hun eigen expertise hebben bedacht en uitgewerkt, gaat daadwerkelijk gerealiseerd worden. De panden Slachtstraat 1,3 en 5, en Hoogt 6 en 6a worden bij de theaterbouw betrokken. Hoogt 8 wordt omgebouwd tot eethuisje, Hoogt 10 tot filmzaal, terwijl de eerste verdieping en zolder van 4 en 8 expositieruimte en kantoor worden. In januari 1973 wordt begonnen met de exploitatie van expositieruimte, eethuis en filmhuis. Het theater gaat in juni van start.
Het complex krijgt de naam Cultureel Centrum ’t Hoogt.
Thoomes vraagt zich terugkijkend af hoe het mogelijk is geweest dat men zo lang achter het denkbeeld heeft gestaan dat de oude stad moest worden opengebroken voor het verkeer. Hij vindt dat Utrecht zich gelukkig mag prijzen dat in het begin van de jaren zeventig het besef ontstaat dat de Utrechtse binnenstad een monument is en hersteld moet worden.
Een standbeeld voor Marga Klompé. Ze heeft de stad voor veel ellende behoed.
Het goede nieuws is vooral dat we binnenkort weer naar de film kunnen op deze plek.
Uiteindelijk is er nog veel moois in de stad bewaard gebleven. Maar veel heeft het niet gescheeld.
@ Ben Hillen: naar Marga Klompé is de brug van Catharijnesingel naar Mariaplaats genoemd. Een brug over háár singel, zou ik bijna zeggen.
Ook goed nieuws: Rianne Brouwers vertrekt bij ‘t Hoogt, nog niet duidelijk wat ze gaat doen. ?? Ik ga binnenkort veel films zien in de Slachtstraat en toosten op Jos Stelling en Marga Klompe!