De Parade en Oerol samen in New York, verenigd in het New Island Festival. Het is alweer tien jaar geleden, bedacht ik me onlangs met de nodige verbazing, want het was als de dag van gisteren, al dat Nederlandse locatiespektakel op Governors Island, vlakbij de Brooklyn Bridge, pal tegenover Manhattan. Voor de NOS-radio vroeg ik de New Yorkse bezoekers destijds naar trefwoorden over hun beleving. De oogst: ‘Weird! Magic! Terrific! Wonderful! Cosy! European!’
Het is even iets anders dan wat ik deze week las over de Parade, opnieuw neergestreken in Utrecht, het Moreelsepark. Ik had een foto op Facebook gezet van het festivalterrein met de tenten, de parasols en de banken en tafels. Er kwamen zo wat gaperige reacties op.
‘Vond er niks meer aan, sorry.’
‘Ik ben er ook een beetje klaar mee.’
‘Veel te commercieel geworden.’
‘Ooit een leuk theaterfestival…nu een eet en rosé-festival.’
Oh, ja? Is dat zo? Ik keek om me heen op de Parade. Het was vol met mensen die blijkbaar niet geremd waren door dergelijke gevoelens en gedachten. Het commentaar kwam van de thuisblijvers. Ik voelde hoogstens met hen mee in de gedachte dat de gang naar het Moreelsepark en het vermaak aldaar een onmiskenbare mate van routine hebben aangenomen. Ja, dat je het wel gezíen kunt hebben.
De aanmerkingen over de hoge rosé-consumptie zijn niet van nu, want al minstens tien jaar oud. Ze passen bij het aangezwollen gemopper dat je zelf geen gekoelde flessen meer kunt meenemen van huis. Daar wordt bij de entree de tassen streng op gecontroleerd. Voor de Parade-directie is dat consumptie-imago moeilijk af te schminken. Al die horeca is onlosmakelijk met zo’n festival verbonden. Het is boekhoudkundig een belangrijke poot: zonder al die rosé-opbrengsten zou een dergelijk festival niet kunnen doordraaien.
Het is ook andersom: zonder de inzet van al de kunstenmakers in hun tenten zou het blijven bij simpelweg flessen legen. Daarvoor hoef je niet naar de Parade, of heel de reis te ondernemen naar Oerol. De Parade en Oerol zijn ook door zo’n buitenissige uitstapjes naar New York uitgegroeid tot culturele merken. Ze hebben hun eigen karakter en beleid over de invulling van hun programma’s. Op Oerol werd deze zomer een opmerkelijke trend naar theater met een serieuze, soms moraliserende inslag zichtbaar.
Op de Parade in Utrecht beleefde ik meer een mélange. Natuurlijk wilde ik weer naar Ellen ten Damme. Met En Route brengt ze een wervelende, exotische voorstelling, afwisselend als Arabische diva, uitdagende buikdanseres en Franse chansonnière. Onuitsprekelijk was mijn geluk toen ze juist míj uitkoos als die meneer die ze zocht in het publiek.
Na Ellen naar Collectiet in de Theatertoren was een aantal trappen op voor hun voorstelling Get Set Riot. Drie jonge vrouwen in strak leer gaan er vol in als rebelse meiden, met Pussy Riot als voorbeelden van een vrijheidsstrijd vol vrouwenvuur, waarbij ook de kleren uitgaan. Voorbeeld van verjongend theater, hilarisch werk van de Amsterdamse theaterstudentes Shelley Bos, Damaris de Jong en Pip Lucas.
Later op de avond zag ik in de kleine Zaal 4 nog de ode aan Johnny the Selfkicker, gebracht door de jonge Poezieboys Iris Lam, Bas Prins, Marco Martens en Tommy Ventevogel. En allemaal mee citeren: ‘De Magistrale, Stralende Zon!’
Het was puur Paradeplezier, zonder enige routine. Goed om tegen middernacht nog een rode wijn te nuttigen bij de Fontein. Nu nog een voorstelling over mensen die naar de Parade gaan en merken dat de rosé op is.
De Parade is nog tot en met zondag in Utrecht
Helemaal mee eens. Ik hoor ook kritische verhalen om me heen. Maar ik ben dit jaar twee keer geweest en heb buitengewoon genoten. Van de sfeer maar zeker ook van de optredens. En wat betreft Ellen ten Damme. Zij is absoluut buitencategorie. En daar kan je dan zomaar op een mooie zomeravond naar toe.