Met een keur aan grijsharige kopstukken uit de beau monde van het Utrechtse filmwezen leek het op een reünie uit de begintijd van de Filmdagen, maar het ging vooral om een toekomst met veel nieuw filmpubliek in hartje Utrecht. De metamorfose van ’t Hoogt naar Filmtheater Slachtstraat moest warm gevierd worden en dat kon afgelopen zondag niet zonder een stoet van oude bekenden rond de man die het weer heeft gefikst: Jos Stelling.
Voor alles gaat het om liefde voor film en de zin om eindeloos over cinema te praten, gespreksstof die de kern is van dat andere onderdeel dat niet noodzakelijk filmisch is, maar wel sociaal: fijne, ongedwongen ontmoeting in het centrum van de stad. Daarmee komen de voornaamste liefhebberijen samen van Stelling die in ’t Hoogt een van de vroegste stamgasten was.
De opgewekte grijsaards van zondag waren 50 jaar geleden als twintigers onderdeel van een Domstedelijke culturele revolutie. De opening op Slachtstraat 5 was een frappant bewijs van behoud van elan, ten eerste de geestdrift van Stelling.
’t Hoogt was vanaf januari 1973 mede het begin van het ontwaken van Utrecht uit een slaap van eeuwen. Er waren al bioscopen als Rembrandt, Vreeburg, Scala, City en Camera/Studio. Het werd voor onmogelijk gehouden dat er een nieuw filmhuis kwam voor meer kunstzinnige films, een heus Arthouse. In samenwerking met het Utrechts Monumenten Fonds kwam het er toch, op de voormalige locatie van een middeleeuws slachthuis. De eerste opzet werd gemaakt door kunstjournalist en latere galeriehouder Jan Juffermans, bistrochef Frans Fagel en Huub Bals, o.a organisator van de Utrechtse Cinemanifestaties en latere oprichter van het International Film Festival Rotterdam.
’t Hoogt was het huis waar het allemaal gebeurde, vol schurend rumoer
Cultuur komt met golven en transities, het verdwijnen van oude trends bij het verschijnen van nieuwe genres en fenomenen. ’t Hoogt was het huis waar het allemaal gebeurde, vol schurend rumoer. Huub Bals had als eerste manager geen greep op snel oplopende exploitatietekorten. Jetta Ernst programmeerde graag de jazz van Heleen Schuttevaer. Zij moest wijken bij het aantreden van Bals’ opvolger Ruud Backx die meer zag in vernieuwers als Moniek Toebosch en Willem Breuker met zijn Collectief, ook al trok dat niet meteen volle zalen.
’t Hoogt fungeerde aanvankelijk als thuisbasis voor de Nederlandse Filmdagen, opgericht door Jos Stelling. Ze hielden kantoor op zolder, het café bulkte tijdens het filmfeest van de vaderlandse filmgezichten. Het waren nog de grote dagen van Wim Verstappen en Pim de la Parra. Jos Stelling genoot ervan om al die Amsterdamse elite over de vloer te hebben in Utrecht.
Jos keerde ’t Hoogt de rug toe na het aantreden van Backx’ opvolger, de voormalige filmprogrammeur Henk Camping. Hier begon het te schuren in opvattingen over pure cinema en in welke mate van subsidie alles gedraaid wordt. Er rezen sterke spanningen met Camping. Stelling maakte zijn films, maar richtte ook die heel eigen filmcentra op, het Springhaver Theater en het Louis Hartlooper Complex. Het werd cultureel ondernemen met een duurzame programmering vol kwaliteit.
Met goed gevoel voor erfgoed en binnenstedelijk cultuurbehoud wilde Stelling zich ook ontfermen over het City aan de Voorstraat, een theater in een haast monumentale staat van verval. Het nam de vorm aan van een culturele stadsguerrilla, een strijd met heel eigen stellingen, zakelijk en politiek. In heel Nederland breidde het filmwezen uit naar megapercelen. In Utrecht moest in die zin een stevig gesubsidieerde nieuwe versie van ’t Hoogt worden gebouwd: de Kade aan het Paardenveld. Het zonk in een moeras van projectbazen, aandeelhouders en vastgoedsferen. Jos Stelling was zeer tevreden. Hij begon aan stadswandelingen, op aanraden van zijn kinderen.
Ruim twee jaar later is het resultaat er: een nostalgisch aandoend café en drie filmzalen met klassieke rode zittingen
In de loop van 2019 kwam hij met de stappenteller op zak langs ’t Hoogt, gluurde onwillekeurig naar binnen en zag de inpandige restanten. Spoedig realiseerde Jos zich welk goed werk hier te doen was. Ruim twee jaar later is het resultaat er: een nostalgisch aandoend café en drie filmzalen met klassieke rode zittingen.
Meer finesses over de geschiedenis van dit alles zijn te lezen in het boekje dat Lex Veerkamp schreef: ‘Slachtstraat 5 Een min of meer waar gebeurd verhaal.’
Zonder stekeligheden kan het niet, dat is onvermijdelijk. Henk Camping zei naar eigen waarheid: ‘Jos is natuurlijk een sjoemelaar en een opportunist. Jos houdt zich met de kruimels bezig en niet met het brood. Daarmee bedoel ik: hij is op microniveau bezig zonder het grote geheel te ambiëren. Het is een Franse uitdrukking. Hij doet dat wel op een goede manier.’
Tekst waaraan Jos Stelling zich naar genoegen kon ergeren. Een waar genoegen moet toch de waardering van Camping zijn over de manier waarop zijn voormalige opponent zich sterk gemaakt heeft voor ’t Hoogt: ‘Daar schrok ik eerst van. Maar later dacht ik: het is goed. Als er iemand verstand van heeft hoe het zou moeten, is hij het. In een van mijn dromen kwam ik Jos tegen, die altijd heel ongemakkelijk begint te giechelen als hij mij ziet, en toen heb ik tegen hem gezegd: Jos, ik vind het fantastisch dat jij ’t Hoogt voortzet.’ De droomduiding van Camping is afdoende: ‘Je kunt ’t Hoogt beter aan Jos overlaten dan aan die tweede of inmiddels derde generatie filmhuisbaasjes die in mijn ogen de boel verkwanselen.’
Met een wijds gebaar zei hij: ‘Moet je kijken: Parijs!’
De zondagse opening van het Slachtstraattheater was behalve een Utrechtse reünie het familiefeest dat Stelling wilde. Bij de totstandkoming hechtte hij innig aan het collectief dat met grote toewijding werkte aan wat UMF-directeur Suzan te Brake gretig omschreef als ‘culturele huiskamer in de stad’.
Stelling vertrekt spoedig naar Duitsland om in de buurt van Weimar zijn laatste film te gaan draaien, De Dans van Natasja. De dagelijkse leiding over de theaters laat hij voortaan graag over aan zijn kinderen Roos, Madeleine en Sjef., kroost die hem zelf ruim overstijgt. Als programmeur denkt Roos dat ze zichzelf geen concurrentie zullen aandoen. Er worden veel meer films aangeboden dan ze in twee theaters kwijt kunnen.
Aan het eind van de opening stond Jos Stelling met zijn markante smile aan de bar. Met een wijds gebaar zei hij: ‘Moet je kijken: Parijs!’
Eat your heart out, Machinerie! HIER gaat het allemaal weer gebeuren, in de Slachtstraat. Niet op een naargeestig industrieterrein.
Het is onvoorstelbaar knap wat hier gebeurt. Binnen korte tijd zo’n prachtig theater neerzetten. En, het kan niet genoeg gezegd worden, zonder een cent subsidie. Complimenten voor deze ondernemer. En veel succes voor zijn kinderen die ongetwijfeld een goede leerschool hebben gehad.
Jos, van harte proficiat, het gaat daar helemaal goed komen hoor!
(Je zei dat je aan je laatste film gaat werken. Staat nu nota bene in de krant! Maar kunstenaars houden toch nooit op met werken – dat weet je toch? Ga je Heintje Davids spelen?)
En dan ook nog een nieuwe film. Dat noem ik prettig oud worden.
Ik kan niet wachten!
Wat ontzettend fijn, dit wordt de mooiste plek van Utrecht! Ik kan niet wachten!
Wat een geweldig project van je mijnheer Jos Stelling! Gefeliciteerd! Top!
Utrecht mag trots op je zijn! Een accent op mag Jos, want ik kan niet zeggen dat dit bestuur van je houdt!
Maar Annie Brouwer zou, en met haar vele Utrechters zijn het nu nog steeds op je, heel trots op je geweest zijn!