De huurders die jarenlang hebben ingewoond bij Nico van Nieuwenhuysen aan de Louise de Colignystraat 13 in Utrecht, herkennen het beeld dat in de onlangs verschenen biografie ‘Maar ik ben geen schooier’ geschetst wordt van hun oude huisbaas.
Het boek, geschreven door Adriaan van Es en Arjeh Kalmann, laat zien hoe een gerespecteerd chirurg in de oorlog een wrede arts werd die in Kamp Amersfoort gevangenen medische zorg onthield en hen mishandelde. Voor deze periode als kamparts en zijn medisch werk als SS-er aan het Oostfront kreeg Van Nieuwenhuysen 20 jaar cel en een levenslang beroepsverbod.
Na zijn vrijlating in 1957 betrok hij in zijn eentje het grote huis aan de Louise de Colignystaat in Utrecht, waarin zijn vrouw een jaar eerder aan kanker overleden was. Zijn drie zonen waren de deur al uit, twee van hen waren naar Zuid Afrika geëmigreerd. Van Nieuwenhuysen verhuurde drie en later vier kamers aan studenten.
Van 1962 tot begin 1965 was Harry Knipschild uit Maastricht één van de drie studenten die tegen betaling van 50 gulden per maand inwoonden bij Van Nieuwenhuysen. De andere twee studenten uit zijn tijd kwamen uit Kerkrade en Helmond en waren net als Harry katholiek. Ze werden alle drie lid van de katholieke studentenvereniging Veritas en zijn tot op de dag van vandaag bevriend met elkaar.
Knipschild (79): “Het was wel even schrikken toen ik het boek over Van Nieuwenhuysen las.” Ik wist op de een of andere manier wel dat hij dokter was geweest en dat hij fout was geweest in de oorlog, maar dat hij zó fout was geweest, wist ik niet. En de andere kamerbewoners ook niet. Hoe ik wist dat hij fout was geweest? Ik herinner me dat we van de melkboer schuin tegenover ons een keer te horen kregen dat we in een huis woonden bij iemand die fout was geweest in de oorlog. “Nee, met onze huisbaas zelf hebben we het er nooit over gehad.”
De studenten sliepen in drie kamers op de zolderverdieping, met in elke kamer alleen een wastafel met koud water. “Er was een badhuis in de buurt waar ik af en toe ging baden. Nee, van de badkamer van de hoofdbewoner mochten we geen gebruik maken.”
Knipschild heeft het altijd gek gevonden dat Van Nieuwenhuysen zelf niet op de begane grond woonde, maar op de eerste verdieping, in een kamer aan de achterkant. “Daar had hij zijn huiskamer. Ik herinner me dat hij daar altijd in het halfdonker op een fauteuil zat te lezen. Nu ik meer over hem weet, denk ik dat hij zich daar min of meer verborgen hield. Want waarom zou iemand met zo’n mooi groot huis aan de achterkant leven, en niet aan de voorkant?”
Van de keuken mochten de studenten gebruik maken, “maar we werden daartoe niet aangemoedigd”. Harry herinnert zich dat Van Nieuwenhuysen nauwelijks sociale contacten had, ook niet met de studenten, al had wel hij de onhebbelijke gewoonte om onaangekondigd en zonder te kloppen hun kamers te betreden.
Hij was volgens Harry erg op de centen, maar hem staat ook nog bij dat hij een keer voor een verjaardag geld cadeau kreeg om een plaat te kunnen kopen. “Niet voor een elpee, maar voor zo’n kleinere e.p.” Misschien heeft Nico daarmee onbewust een bijdrage geleverd aan de imposante carrière die Harry Knipschild in de muziekindustrie heeft opgebouwd.
“Uit wraak heb ik de laatste maand huur niet betaald, en daar heeft hij me zelfs voor de rechter gesleept”
Hoogtepunt van zijn 3-jarig verblijf aan de Louise de Colignystraat was voor Harry en zijn medestudenten de lange buitenlandse reis die Nico in 1964 naar zijn zoon Maurits in Zuid Afrika ondernam. “Hij is toen maanden weggeweest, we hadden het rijk voor ons alleen, zonder de man die ons steeds op de vingers keek. Hij had zijn telefoon afgesloten met een slot, we konden niet zelf bellen, maar we konden ons wel láten bellen. Dat maakte de communicatie met het thuisfront een stuk makkelijker, want normaal moesten we naar een telefooncel.”
Een woordenwisseling met Van Nieuwenhuysen maakte een einde aan het verblijf van Harry Knipschild in diens huis. “Ik weet niet meer waar het over ging, maar hij werd zó boos dat hij direct de huur heeft opgezegd. Ik kon snel een andere kamer vinden en ben toen stiekem verhuisd. Uit wraak heb ik de laatste maand huur niet betaald, en daar heeft hij me zelfs voor de rechter gesleept. Hij heeft die rechtszaak gewonnen, maar ik heb dat geld nooit betaald.”
Al met al zegt hij, terugblikkend na bijna zestig jaar: “Echt slechte herinneringen aan hem heb ik niet. De contacten waren oppervlakkig, maar niet onaangenaam.”
Kort na het plotselinge vertrek van Harry Knipschild betrok Marjan Jacobs, ook afkomstig uit Zuid Limburg, een van de drie studentenkamers op zolder. Zij herinnert zich dat behalve op zolder ook op de eerste verdieping een student woonde, in een klein kamertje, naast de even kleine slaapkamer van Van Nieuwenhuysen en diens zeer royale woonkamer aan de achterkant. “Daar zat hij altijd”. De huiskamer beneden was naar haar zeggen heel duur en luxe ingericht, met een kabinetkast, Perzische tapijten, mooie meubels en schilderijen. “Maar die kamer werd nooit gebruikt, er zat nooit iemand. Onze huisbaas leefde op de eerste verdieping, aan de achterkant.”
Ze kende die kamer overigens wel, want als Van Nieuwenhuysen op reis was, keken ze stiekem teve op zijn kamer. “We hebben er hard zitten juichen voor Ard en Keessie.”
Wist ze dat haar huisbaas fout was geweest in de oorlog?
Marjan: “Ik wist van niks, totdat de postbode me een keer aansprak. ‘Juffrouw, als uw vader wist bij wie u in huis woont, zou hij u onmiddellijk weghalen’. Hij zei dat Van Nieuwenhuysen de bijnaam ‘de beul van Amersfoort’ had gehad.”
“Het waren de jaren zestig, de oorlog leefde niet meer zo erg”
Het maakte op haar destijds niet veel indruk. “Het waren de jaren zestig, de oorlog leefde niet meer zo erg, en ik was jong en het was daar heel gezellig wonen. We hadden geen last van de huisbaas, we konden bezoek ontvangen zoveel we wilden, al mocht er na 10 uur ’s avonds niet meer aangebeld worden. Dan floten onze gasten buiten.” Hij is nooit bij haar binnen in de kamer geweest, ze heeft nooit ruzie of woorden met hem gehad. “Je zag hem amper.”
Ze wist dat hij dokter was geweest. In zijn woonkamer stonden in een kast dozen met medische apparatuur en hij heeft haar wel eens verteld dat vóór de oorlog patiënten uit het hele land naar hem in Amersfoort kwamen om hun blindedarm te laten weghalen. Hij deed dat door met zijn vinger uit een heel klein gaatje het ontstoken orgaan te verwijderen. “Daar was hij heel trots op.”
Hij was, herinnert ze zich, heel zuinig. “Om elf uur stipt ging de verwarming uit, ook al gingen wij dan nog lang niet slapen. En hij deed niets aan het huis. Er was een stokoude geiser die hém alleen van warm water voorzag en we moesten beneden koken op twee pitjes.”
Haar meest heftige ervaring in die periode: “We hoorden hem op een avond kreunen in de badkamer en zijn toen gaan kijken. Hij was bezig met een tang een kies uit zijn mond te trekken. Dat heeft ongelooflijke indruk op mij gemaakt. Hoe kan iemand dat bij zichzelf doen? Hij moet echt wel een heel harde man zijn geweest.”
Ze heeft vier jaar in het prachtige huis aan de Louise de Colignystraat gewoond, ze woonde er ook toen Nico van Nieuwenhuysen in 1967 in Zuid Afrika overleed. “Zijn jongste zoon kwam toen over om het huis leeg te halen. Dat was wel een bijzondere kerel, hij had zelfs zijn dure auto uit Zuid Afrika bij zich. Hij heeft een tijdje gescharreld met een van meisjes uit ons huis, hij nam haar mee op allerlei dure en luxe uitjes. Hij vertelde dat hij rijk was geworden in de wapenhandel.”
Na de dood van Van Nieuwenhuysen konden de studenten er blijven wonen. Er kwam zelfs een student bij, die het slaapkamertje van de overleden huisbaas mocht huren. Dat was Marians broer en later betrok ook een jongere zus van haar een vrijkomende kamer. Deze Francien Jacobs herinnert zich dat middelste zoon Maurits regelmatig vanuit Zuid Afrika overkwam om de zaken van zijn vader af te wikkelen en het huis te controleren. “Hij kwam een keer nadat we een enorm feest in de kamer beneden hadden gehouden, waarbij de wc verstopt was geraakt en de hele parketvloer was ondergelopen. Daar was hij niet blij mee, nee.”
“Wat er gebeurd is, werd mij door de jaren daarna steeds duidelijker”
Henk Geuverink (1944, Enschede) studeerde wis-, natuur- en sterrenkunde in Utrecht en woonde van 1965 tot 1969 in bij Van Nieuwenhuysen. Ook hij deelt graag zijn herinneringen over die periode.
“Pas na zijn overlijden in 1967 in Zuid-Afrika kwam ik er achter wat zijn activiteiten in de oorlog waren geweest. Dat werd me meegedeeld door een winkelier vlak bij zijn huis die zei dat hij ‘de beul van kamp Amersfoort’ werd genoemd. Dat kwam bij mij binnen als een grote schok. Wat er gebeurd is, werd mij door de jaren daarna steeds duidelijker. En het boek ‘Maar ik ben geen schooier’ geeft het complete verhaal.”
Hoewel zijn huisbaas nogal autoritair overkwam, had Geuverink een redelijk goede relatie met hem. “Hij vertelde mij dat hij in zijn werkzame leven chirurg was geweest en een heel goede. Met trots zei hij dat hij bij de adellijke dames als chirurg goed bekend stond, want hij opereerde een blindedarm door een klein sneetje te maken en de operatie uit te voeren op de buik van de patiënt. Het resultaat was een litteken onder de bikinilijn.”
Op een dag had Geuverink oorpijn en hij vertelde dat aan Van Nieuwenhuysen. “Hij zei, kom maar hier, dan ga ik er naar kijken. Op nogal hardhandige wijze heeft hij in mijn oor met een staafje gewroet, hetgeen mij deed besluiten hem niet meer voor zoiets te vragen.”
“Van Nieuwenhuysen was een een harde en autoritaire man met uitgesproken meningen“
Het huis was aangesloten op de Utrechtse stadsverwarming PEGUS. Guverink herinnert zich dat de buizen in de kelder geïsoleerd moesten worden met gipsen mantels. “De jongen die dat zou doen, werd ’s morgens door Van Nieuwenhuysen nogal bruut en onbeschoft weggestuurd. Hij kon ’s middags om 5 uur terugkomen. ‘Jij kunt er niets van’, werd hem gezegd, ‘ik kan dat veel beter, ik heb in mijn leven als chirurg zoveel gips aangelegd bij gebroken armen en benen’. Ik was hierbij aanwezig en schaamde me voor zijn gedrag.”
Van Nieuwenhuysen maakte na zijn vrijlating uit de gevangenis rijk gedecoreerde dekenkisten van hout. De ouders van Henk Geuverink kochten er ook een en die kast heeft lang in hun woonkamer gestaan.
Toen Van Nieuwenhuysen in 1967 zijn zonen in Zuid Afrika bezocht, is hij daar overleden. “Ik heb niet gemerkt dat Van Nieuwenhuysen voordat hij naar Zuid Afrika ging, ziek was. Dus voor mij was het een volkomen onverwacht bericht. Klaas belde mij op om het nieuws te vertellen en hij vroeg mij of ik het beheer over de woning op me wilde nemen. Ik moest de huur van de studenten en hun bijdrage aan de verwarmingskosten innen en dat maandelijks naar een notaris brengen. En als er iets aan het huis was, moest ik ook in overleg treden met de notaris.”
In de ogen van Henk Geuverink was Nico van Nieuwenhuysen een autoritaire en harde man met uitgesproken meningen. Dat komt overeen met het beeld dat in de biografie is geschetst. “Toch,” zegt hij, “kon ik goed met hem overweg en ik meen te weten dat hij mij wel waardeerde. Ik zat regelmatig op zijn studeerkamer met hem te praten. Achteraf kan ik nagaan dat er een grote leemte in zijn verhalen zat over de periode 1940-1957. Ik kende zijn oorlogsverleden toen niet, dus dat viel me toen niet zo op.”
Het boek ‘Maar ik ben geen schooier’ van Adriaan van Es en Arjeh Kalmann is een uitgave van uitgeverij Verbum. ISBN 9789493028630. Verkoopprijs €29,50.
Laat uw reactie achter
Reactie