Na jaren van nauwkeurige observatie op straat en in cafés wist hij goed hoe het zat met de aard van Utrecht. Gerrit Jansen concludeerde: ‘De Utrechtse humor is ingetogen, een beetje zwarte humor. Schateren met strakke kaken.’ In de stad van kennis en cultuur was hij al decennia lang de leukste professor. Officieel hoogleraar in de sociologie van bouwen en wonen had hij veel plezier in onderzoek over plezierige sectoren, tot vermaak van velen. Gerrit is er als mensenmens heel oud mee geworden: 92 jaar.
Het grote publiek hoorde voor het eerst van hem in 1976. De universitaire sector was nog bezig met een herordening na de revolte van de sixties die korte metten maakte met de elite en meer oog eiste voor de gewone man. Gerrit Jansen had zijn kans geroken. Hij was de kroeg in gegaan. Het resultaat was een geruchtmakend proefschrift: De eeuwige kroeg.
Het was voor mij een van mijn favoriete universitaire onderdelen. Als jong student Nederlands frequenteerde ik in Utrecht vooral Café de Vriendschap aan het Wed. In mijn studentenkamer aan de Minstraat hing ik een uitgebreid krantenartikel over Jansens wetenschappelijke kroegentochten aan de muur. Zelf zei hij in 1994 bij zijn afscheid van de universiteit tegen Annelies Roon van dagblad Trouw: ‘Het was iets nieuws: een wetenschappelijke studie over een onderwerp dat tot dan toe als triviaal en zelfs een beetje verwerpelijk werd beschouwd. Je haalt met zo’n studie een onderwerp uit de sfeer van verguizing. Kroegen zijn per slot van rekening heel functioneel. Men vergeet zo snel dat ze economisch, cultureel en politiek een hele belangrijke rol spelen.’
Met passende zelfspot sprak hij in dit verband over zijn ‘bedenkelijke eigenschappen.’ Hij had nu eenmaal een fijn oog voor het alledaagse, want: ‘Zo lang ik me kan heugen, heb ik gretig en graag naar mensen zitten kijken en er ook altijd plezier in gehad anderen daarover te vertellen.’
Hij kwam uit de Achterhoek, was in 1929 geboren in Terborg als vierde kind van een postbeambte. Vrijzinnig hervormd waren ze daar, geen pilaarbijters, herinnerde hij zich, de dominees waren van de VPRO-tak van de hervormde kerk. Omdat zijn vader een betere school wilde voor zijn slimme kroost kwamen ze in 1940 in Utrecht terecht. In de loop van de oorlog stak de jonge Gerrit veel op van Radio Oranje en de BBC. Hij voelde er veel voor om journalist te worden. Na de bezetting luisterde hij graag naar de buitenlandse commentaren van professor C.D.J. Brandt. Als 16-jarige voegde hij zich als toehoorder bij colleges nieuwe geschiedenis van Brandt. Het was voor studenten sociologie, een voor hem nog onbekende studie. De jonge Jansen wist wat hij moest gaan doen op de Universiteit, het bleek het juiste vak, met raakvlakken naar geschiedenis, economie en antropologie.
Later kwam het besef: ‘Een journalist moet netwerken opbouwen, overal met z’n neus bovenop zitten. Ik ben meer een toeschouwer, een dromer.’ Met die attitude zou hij toch geweldige, indringende verslagen gaan schrijven.
Na zijn studie verhuisde hij naar Haarlem. Ze waren daar ingrijpende saneringen van plan in de jaren vijftig en konden wel een onderzoeker aangaande de opbouw van de stedelijke samenleving gebruiken. Jansen trof er in de oude wijken op vrijwel elke straathoek een café aan. Zijn fascinatie was gewekt. Hij zag in dat een kroeg een soort samenleving in het klein was, kreeg er kijk op hoe stamgasten zich gedroegen. Het liet hem niet los toen hij bij het ministerie van volkshuisvesting in Den Haag ging werken. Hij schreef er een artikel over dat Nederlandse brouwers enthousiast maakte – eindelijk iets positiefs over de kroeg. Op hun verzoek en met hun geld deed hij nader onderzoek, maar dat ging hem nog niet diep genoeg. Het leidde tot het promotieonderzoek waarmee hij grote bekendheid kreeg.
Op De eeuwige kroeg volgde De Straat, het verhaal van mensen uit een en dezelfde straat. Weer wilde hij daarna dieper gaan, al moest het opnieuw dicht bij de mensen staan. Hij twijfelde of het de markt of de kermis moest worden. Hij had warme jeugdherinneringen aan de kermis in Terborg en vond het onderwerp toch exotischer. Het resultaat was Een roes van vrijheid: kermis in Nederland. Het verscheen in 1987. Vanaf dat jaar was Gerrit Jansen de kermisprofessor. Hij was blij dat de kermismensen zelf zich eindelijk erkend voelden door zijn werk. Er was veel op hen neergekeken. Een ander mooi effect van het boek was het ontstaan van de Maliebaankermis, een van de leukste en grootste van Nederland met een entree van een piek per attractie.
Nieuwe bundels gingen over de levensgeschiedenissen van ‘gewone mensen’ uit Utrecht en over mensen die bij het spoor hadden gezeten, bij het 150-jarig bestaan van de Nederlandse Spoorwegen: Verzonken Spoor. Bij zijn afscheid kreeg hij een kaartje van een oud-studente. Ze schreef: ‘Ik ben blij dat jij als socioloog de gewone man/vrouw en daarmee de echte geschiedenis tot leven hebt gebracht.’ Dat ontroerde hem diep.
Inmiddels was Jansen weer in Utrecht gaan wonen in een smal huis aan de Nieuwegracht. In november 2004 leidde hij me daar rond, met plezier uiteraard. Zo liet hij twee portretten zien die Sabine Vess maakte van Pieter d’Hont, onder andere de maker van een beeld van een kind op een paard, geplaatst bij de Stadsschouwburg. Gerrit was blij dat het draaimolenpaard dat als model had gestaan bij hem in de gang stond. Het was altijd een beetje kermis bij hem thuis. Aanleiding voor het bezoek was weer een nieuw boek: Prettige Feestdagen – Utrechtse feesten in heden en verleden. Het interview kwam in de destijds nog bestaande Utrechtse editie van de Volkskrant.
Gerrit zei: ‘Feesten komt vanzelf. Mensen willen uit hun dak gaan. Dat is het paradoxale van het bestaan. Terwijl je weet dat je sterfelijk bent en om je heen de ergste dingen gebeuren, streef je naar het optimale geluk. Want het leven is ondanks alles fantastisch.’
In het boek schreef Jansen o.a. over de Lustrum- en diesfeesten, het Vredesfeest Koekoeksplein, het MidZomerGrachtSpektakel, de Pasar Perron, de Braderie van de Amsterdamsestraatweg, Sint Maarten en het Smartlappenfestival.
Samen met fotograaf Nol van Dongen had Gerrit gretig mee gefeest, maar het onderzoek bleef een ernstige aangelegenheid. Alles draaide om die tegenstelling. ‘Zo simpel is het en zo diep gaat het,’ vertelde hij. ‘Ik ben geen holadiee-figuur, steeds op weg naar het volgende feest. Ik beleef het leven heel serieus, maar soms ook lyrisch. Lyrische momenten zijn de gelukkigste. Ik zie dat mensen de behoefte hebben om uit hun ellende te komen, ze willen de heftigheid voelen van een vredesuitbarsting.’
Het leukste feest? Lastige keuze voor Jansen. Twee dan, ook heel tegengesteld: ‘Het kleine van Sint Maarten, als de kinderen de stad ingaan met hun lampionnen. En dan het geweld van de vrijmarkt, dat overstelpende in de nacht. Die dikke rijen, de kolereherrie, de chaos, het ongeorganiseerde. Dan ga ik uit m’n dak.’
Hij kwam graag bij Van Weegen, maar ik trof Gerrit het vaakst in Primus. Dan had hij zijn wandeling gemaakt vanaf de gracht, mensen gezien. En dan een glas in het biercafé, gewoon als een van de vaste jongens, altijd gezellig, met z’n snor en z’n bril, z’n kale hoofd. Dat de Tour de France naar de stad kwam vond hij ook zo’n feest, geweldig.
Als de kroegen weer open zijn moet Utrecht nog eens uitgebreid proosten op de professor.
Jeroen, dank voor je mooie verhaal over deze markante aimabele en zeer toegankelijke man. Altijd mooie vertellingen van hem over de piekenkermis en de oude voorgangers van deze kermis. Inderdaad aan de toog van Primus.
Ook dank Jeroen voor je fijne beschrijving van deze bijzondere man. Ik leerde hem in de jaren negentig kennen waar een collega van mij bij hem promoveerde. Later mocht ik informatie van hem krijgen over de unieke piekenkermis op de Maliebaan. Die liep gevaar waar de gemeente hogere belasting wilde heffen van de kermismensen en de lindebomen gevaar liepen. Ik kreeg toen zijn boek “prettige feestdagen” van hem. Als raadslid heb ik nog vragen over het behoud van de piekenkermis gesteld. Daarna kwam ik hem nog geregeld tegen in café de Rat op de hoek Springweg en Smeestraat. Altijd geïnteresseerd in de mensen om hem heen. Ik zal hem missen
Als sociologiestudent mocht ik hem nog assisteren bij het veldwerk over ”de eeuwige kroeg”. Los daarvan, was hij een wetenschapper die de alledaagsheid centraal stelde. Dat was grensverleggend in de zeventiger jaren. Mooi portret trouwens van een fijne man.
Beste Jeroen,
Wat een mooi portret heb je gemaakt van mijn vader, dank!
Omdat de begrafenis zeer ingetogen was gaan we met z’n allen nog één keer zijn leven vieren bij Café van Wegen, dat zal waarschijnlijk oktober worden.