In deze rubriek vragen we Utrechters keuzes te maken in hun vakgebied. Maar ook daarbuiten.

Nico Rypkema wordt 27 december 90 jaar, een mooie gelegenheid om aan hem tien keuzes voor te leggen. Vorige week vrijdag belde ik bij hem aan om een afspraak te maken en hij laat mij binnen in zijn atelier. “Hoe heet u? Yontie? Wat is dat nou voor rare naam’’. Ik leg hem uit dat ik eigenlijk Josephine heet maar door een neefje, dat vaak maanden bij ons in huis woonde, altijd Yontie werd genoemd. Ik vond dat meer bij mij passen dan Josephine. “Josephine, dat vind ik een keizerlijke voornaam die meer bij u past. Ik noem u Josephine”. “Mag ik u tutoyeren?”, vraag ik. “Nou vooruit, maar de vergunning geldt slechts voor één dag”. Ik geef Nico een briefje waarop ik de tien keuzes heb geschreven waarover hij moet nadenken. “Wat zijn dat nou voor vragen? Favoriete kunstwerk heb ik niet, kunstenaar ook niet, museum geen idee, boek, film, muziek? Ik zou het niet weten.”

Ik ben benieuwd wat hij heeft bedacht als ik de maandag daarop bij hem aanbel. Ik  mag nog steeds tutoyeren, de vergunning is met een dag verlengd. Voor hem ligt een plakboek met foto’s uit Peru. De foto’s zijn losgekomen en Nico is bezig ze opnieuw in te plakken. Samen bladeren we door het album heen. Hij vertelt hoe hij bij toeval door een kennis werd uitgenodigd naar Lima te komen en daar in een klein dorp een processie meemaakte. Foto’s van vrouwen in kleurrijke kleding met gouden accenten. Dan twee foto’s die mislukt lijken. “Wat is dat? vraag ik. “Daar ben ik vergeten om het rolletje door te draaien en het zijn eigenlijk twee foto’s over elkaar heen. Die vond ik zo bijzonder en ik denk dat door die foto’s mijn abstracte periode is begonnen”. Het zou de leidraad worden in het verhaal van Nico Rypkema, een verhaal vol toevallige ontmoetingen en keuzes, die zijn leven hebben bepaald. 

Nico Rypkema (1931) geboren in Sint Nicolaasga (Fr), een katholieke enclave in het overwegend prostestante Friesland, groeide op met zes broers. “Mijn vader was directeur van een zuivelfabriek en tot zijn kennissenkring behoorden de notabelen van het dorp: de huisarts en de bovenmeester waarmee hij bridgete in de “mooie kamer”. Ik kende mijn vader eigenlijk niet, ik had geen warme relatie met hem. Maar ik herinner mij wel een geestige man met een talent voor het schrijven van liedjes. Ik las later “A Portrait of the Artist as a Young Man” van James Joyce en daarin werd eigenlijk mijn jeugd beschreven. Het mij bevrijden uit het huiselijk milieu en de kerk. De jonge Stephen Dedalus uit het boek van Joyce, kende zijn vader eigenlijk ook niet en hij verkiest een kunstenaarsloopbaan boven het priesterschap. Een gang naar het seminarie was voor mij ook niet ondenkbaar geweest. Mijn moeder kwam uit een eenvoudig katholiek gezin, haar drie zussen waren allemaal het klooster ingegaan en haar oom was Titus Brandsma die binnenkort heilig wordt verklaard. Mijn moeder was een geweldige warme en sterke vrouw die de christelijke waarden in praktijk bracht.”  

“Mijn vader vertrok in de ochtend en kwam ’s avonds in zijn kist weer thuis

“Mijn vader overleed toen ik achttien jaar oud was. Hij vertrok in de ochtend en kwam ’s avonds in zijn kist weer thuis, dat was hard. Door de dood van mijn vader zijn wij naar Utrecht vertrokken. Mijn moeder wilde naar het midden van het land dan konden wij thuis blijven wonen en eventueel studeren. Ik deugde nergens voor, ik ben nog een jaar naar het Canisius college in Nijmegen gegaan maar ik was daar niet geschikt voor. Ik denk dat mijn denkvermogen niet zo groot was. Ik kwam van een dorpsschool en dan lig je toch een behoorlijk stuk achter. Ik vond gebakjes en ijsjes lekker en ben toen aan de slag gegaan bij de banketbakkerij Postma in Sint Nicolaasga, ik moet er eerlijk bij zeggen dat hij ook een mooie dochter had. Terugkijkend was Utrecht, na Sint Nicolaasga, overweldigend, de drukte en al het verkeer. We woonden in Hoograven en kwamen uit een dorp met een huis waar de appel en de perenbomen in de tuin groeiden.”

“In Utrecht werkte in een bedrijf en daar kwam een vertegenwoordiger die schilderde. Ik vond dat geweldig, ik keek tegen alles op wat een penseel kon vasthouden. We raakten in gesprek en ik liet hem zien wat ik thuis had getekend. “Jij moet naar de academie, ik ken Piet Jongbloed, de beeldhouwer”. Dat kan ik niet, dat is zo iets bijzonders, maar ik ging toch naar de avondopleiding van Artibus. Dan word je in het diepe gegooid, sta je daar met een man of tien en die allemaal beter waren dan ik. Maar na een tijdje zei de directeur:” Rypkema, jij kunt naar een hogere klas en toen kon ik niet meer terug. In die klas liepen alle talenten rond en een liefde op het eerste gezicht werd de liefde voor het leven. Maar ik wilde weg uit Nederland, weg van thuis, weg van de katholieke moraal.”

“Ik kreeg drie adressen. Een in het Noorden, een in het midden en een in het Zuiden van Frankrijk”

“Mijn broertje studeerde in Nijmegen en hij had een professor met kennissen in Montpellier die misschien wel iets in Frankrijk wisten. Ik kreeg drie adressen. Een in het Noorden, een in het midden en een in het Zuiden van Frankrijk. In die tijd was van Gogh een hausse, er werden boeken en romans over hem geschreven, daar wilde ik naartoe. Ik kreeg een briefje terug uit het Zuiden, ik was welkom, ondertekend door la Marquise van het Château La Martine uit Pont St Esprit. Daar heb ik een jaar gezeten, ik schilderde, werkte in de wijn, de zonnebloemen en de perziken. Ik hoorde erbij, kwam bij de arbeiders thuis en op het château at ik met de familie aan tafel. Daar heb ik Frans geleerd en “la manière de vivre”,  tafelmanieren en omgangsvormen. De derde dochter, waarvan ik gehoopt had dat ze nog vrij was, had verkering met een Conte, een graaf, Bernard, daar kon ik niet tegenop. Met hem heb ik altijd een grote vriendschap onderhouden tot aan zijn dood, twee jaar geleden.”

“Na een jaar ging ik terug naar Utrecht, naar mijn moeder in de doorzonwoning in dat saaie Hoograven. Ik moest weer gaan werken en kreeg een tip dat op een nieuwe Ambachtsschool in IJsselstein een tekenleraar werd gezocht, ik moest wat. Als derde sollicitant moest ik voor het bestuur verschijnen, ik vertelde wat ik wel en vooral wat ik niet wilde en dat had kennelijk zo’n indruk gemaakt, dat ik de baan kreeg, “Rypkema, zo’n man als u hebben we nodig. Ik vond het vreselijk op die school, ik was niet met mijn werk bezig alleen maar met leraar zijn.”

“De academie viel tegen maar het leven in Antwerpen niet”

“Weer kwam het geluk op mijn pad door professor Jan Engelman die tegen mij zei: ”U moet naar een echte academie” en hij zorgde ervoor dat ik een internationale beurs kreeg voor Het Hoger Koninklijk Instituut in Antwerpen, voor een jaar. De academie viel tegen maar het leven in Antwerpen niet, het Bourgondische leven beviel mij wel. Er was weinig talent bij de docenten, ik leerde meer van mijn medestudenten. Ik werkte toen figuratief, veel naakten en portretten.” Na dat jaar kwam ik hier terug en wilde weer weg en kon aan de slag als pâtissier in Zwitserland in Baden. In dat keurige aangeharkte Zwitserland heb ik het meeste plezier gehad met de Italiaanse gastarbeiders. Toen mijn tijd daar erop zat en ik weer terug was in Hoograven, vond ik daar een bouwvallig ateliertje. Langzamerhand kreeg ik tentoonstellingen, werd ik gewaardeerd, verdiende wat met mijn werk en in de avond gaf ik privéles.”

“Petit à petit hoor je er een beetje bij”

“Via iemand van de Lions Club in Amsterdam kreeg ik samen met oud-collega’s van de academie de opdracht om een tentoonstelling te maken in de Jaarbeurs voor Spaanssprekende landen. Omdat we voor de Lions werkten bleek alles mogelijk: palmen uit de Hortus en zand dat werd gebracht door publieke werken. Marlando opende de tentoonstelling en de fine-fleur uit Spanje en Zuid-Amerika was aanwezig. Pianiste Alicia de la Rocca, die toevallig voor een concert in Nederland was, speelde ook. Er komt ene Carlos op ons af. Zijn moeder was een vriendin van Alicia en hij wilde haar even begroeten. Hij werkte in Veenendaal, at met ons mee en bleef bij ons slapen. Hij kwam uit Barcelona en had een huisje in Cadaqués.”

“Door Alicia werd ik uitgenodigd in haar huis in Barcelona en natuurlijk ook in Cadaqués bij Carlos. Na de tentoonstelling bleef ik doorploeteren, beetje lesgeven, kreeg tentoonstellingen en petit à petit hoor je er een beetje bij. Dit wordt mijn leven het kan niet anders. Ik won verschillende prijzen, ik werkte toen veel figuratiever en dat was een tijd dat ik op tentoonstellingen alles verkocht. Ik ging naar Salzburg omdat ik wist dat Kokoschka daar les gaf. Hij heeft mij leren kijken.” 

Dali, dat is ik, ik en nog eens ik

“Ik kwam vaak in Cadaqués bij Carlos om daar te werken met mijn vriend Charles. We ontmoetten daar twee dames en op een beetje nattige dag gingen we wat drinken in het strandcafé van Pedro. Op een geven moment stopt er een Rolls Royce voor de deur en er stapt een man uit in een driedelig kostuum met een vrouw in een doorkijkblouse en twee ocelotten aan een riempje. Zij kwamen het verder lege café binnen en wij werden uitgenodigd om bij hen aan tafel iets te drinken. Op een gegeven moment begint een van de vrouwen te zingen waarop de Engelsman zegt zou je dat liedje voor Dali willen zingen? Hij bleek de secretaris van Dali te zijn. Wij op weg in de Rolls met de doorkijkblouse en de twee ocelotten naar Dali. Dali, dat is ik, ik en nog eens ik. In het meest afschuwelijke Engels riep hij: ”You are here with the most important artist of the world”. In zijn atelier riep hij:’’ You are her with the divine Dali, the first man who has made pop-art.”

“Zij hield mij haar hand voor als een natte spons”

“We ontmoetten ook zijn vrouw Gala in een zilveren glitterjurk, zij hield mij haar hand voor als een natte spons, ik wist niet of ik die moest kussen of schudden. Dali woonde aan de mooiste baai van Cadaqués in een huis dat bestond uit allemaal kleine vissershuisjes die waren samengevoegd. Alles wit met in een hoek zijn beroemde lippenbank de “Bocca” en ergens de kop van een rinoceros aan de muur. Ik leerde ook Marie, de zus van Dali, kennen die ook in Cadaqués woonde bij het huisje van Carlos. We raakten in gesprek en ze vertelde mij dat ze haar broer niet meer zag na het boekje dat zij over hem had geschreven. Ik kon het goed met haar vinden, zij was behoorlijk aan de drank en dan had je in die tijd ook een “goeie “aan mij.

“Ik heb een hoop mazzel gehad, sommige mensen lopen overal tegen aan en dat was bij mij ook zo. Via via kwam ik weer in Peru, mensen vragen je mee. Of ik nu in India ben of in Lima, ik kom altijd ergens terecht waar je als toerist nooit zou komen. Omdat ik oprecht geïnteresseerd ben, mensen aanspreek en vragen stel. Dat wordt op prijs gesteld, je moet je vooral niet arrogant opstellen. Ik wilde altijd weg, maar hier in mijn atelier in de binnenstad zit ik nu goed met de reuring van de stad om mij heen. Maar nog steeds wil ik veranderen en ik ben nog steeds op zoek, naar wat weet ik niet maar wel abstraherend. Ik moet het allemaal nog waarmaken.” 

Kunstenaar

“Bestaat toch niet?! Er zijn er zoveel. Permeke ooit, later werd dat van Gogh en weer later Kokoschka en daarna Cobra. In 1960 ontving Kokoschka de Erasmus Prijs in Den Haag en daar moest ik bij zijn. Hij gaf les in Salzburg aan het Institut des Sehens en daar wilde ik naartoe. Van gedeputeerde Staten kreeg ik geld om naar Salzburg te gaan. Ik heb daarna nooit meer iemand meegemaakt die zo veel indruk op mij heeft gemaakt. Kokoschka had het nooit over klassiek, maar over leren kijken. Hij wist vrijheid en inspiratie met elkaar te verbinden. Op deze academie leerde ik Sicilianen kennen, die fluitend stonden te schilderen, zij hadden oprecht plezier in hun werk. Zo wilde ik ook werken. Ik genoot daar, maar moest toch ooit weer terug. Ik zat in de trein naar Utrecht, ben er in Keulen uitgestapt en heb de hele nacht gezopen in een nachtclub en de volgende dag weer in de trein gestapt naar Utrecht.” 

“Nooit heeft iemand zoveel indruk op me gemaakt als Kokoschka”

Kunstwerk 

“La Guernica” van Picasso, ik zag het schilderij in Madrid en dat heeft zo’n indruk op mij gemaakt. Zo fenomenaal en nog steeds. Het is niet alleen modern maar het refereert ook zo overtuigend aan een gebeurtenis. De kracht en dan het onstuimige. Het is ook sexueel, een enorm fel schilderij. Superlatieven schieten te kort, het is buitenaards. Net zoals in Rome “La Création du Monde”, dat staat buiten de werkelijkheid. Wat sommige schilderijen van Rembrandt ook hebben. Als je dat ziet, moet je alleen maar je mond houden.” 

“Superlatieven schieten te kort, het is buitenaards”

Boek 

“Voyage au bout de Nuit van Céline. Het is zelden dat ik een boek met zo’n grote “boog” heb gelezen en dan bedoel ik meer het onbegrijpelijke. Céline had een stoornis, ik weet niet meer welke en daar heb de pest over in. Hij schrijft zinnen en daar kan ik met de vinger niet tussen komen. Niet vaker heb ik een boek gelezen waar ik zo door gefascineerd raakte. Toen ik twaalf dertien was had ik “De Schat van het Zilvermeer”, maar dat was van een andere orde.” 

“Het is zelden dat ik een boek met zo’n grote ‘boog’ heb gelezen”

Muziek 

“Bach, ook iets van een andere wereld en dat fascineert mij nog steeds. Dat iemand van zoveel honderd jaar geleden nog niets aan kracht heeft ingeboet. Ik pluis zijn muziek niet uit, ik luister en ben aanwezig.” 

“Ik pluis zijn muziek niet uit, ik luister en ben aanwezig” 

Film 

“Viridiana van Bunuel. Bunuel heeft de film opgenomen in Cadaqués. Het gaat over een man en een vrouw van adellijke afkomst. De vrouw, Viridiane, besluit niet naar het klooster te gaan maar haar leven te wijden aan de armen uit christelijke naastenliefde. Ze geeft een feest en nodigt “los pobres” uit, maar tijdens het diner wordt haar huis geplunderd en zijzelf bijna verkracht. Bunuel neemt graag de christelijke moraal op de hak. Ik ging naar de Rembrandt Bioscoop op de Oudegracht om deze film te zien. Ik zit goed en wel en plotseling zie ik in de film allemaal mensen die ik ken. Ik zag de mensen die werkten voor Pedro in zijn strandtent, die de vloer aanveegden en de vuilnisbakken leegden, zij speelden de armen op het feest. Bunuel deed in feite hetzelfde als Viridiana: hij wilde goed doen voor de armste en minst begaafde mensen uit het dorp.” 

“Ik zag de in deze film allemaal bekenden”

Restaurant 

“Ik heb een favoriet café en dat is “De Rat”, lekker in de buurt. Er komen, behalve de stamgasten, veel jonge mensen en dat vind ik erg leuk. Voor het kokerellen in de keuken ga ik daar vaak een drankje doen. Vroeger kwam ik altijd bij “Arie op de brug” een café waar veel studenten en artiesten kwamen. Met keurige Arie en zijn vrouw, zij waren betrouwbaar. Vooral zijn vrouw,  die was betrouwbaar als de bank van Engeland.” 

“Er komen, behalve de stamgasten, veel jonge mensen in Café De Rat en dat vind ik erg leuk” (Foto: Michael Kooren)

Drank 

“Wijn en dan vooral uit de Rhône: Gigondas en Vacqueras. Mijn liefde voor wijnen uit die streek is ontstaan toen ik op Château Lamartine woonde. Ik heb het etiket voor Chateua La Ramière ontworpen, een ander wijnhuis vlakbij Nîmes. De eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen dat deze wijn toch wel beter is dan die ik dronk op Lamartine.”  

Het etiket van Nico Rypkema

Stad 

“Een van mijn broers woont in Chicago, een fascinerende stad en dan heb ik het over de architectuur, echt heel bijzonder. Neem de ontwerpen van Mies van der Rohe. Hij ontwierp veertien gebouwen voor de stad en de meest bekende zijn wel de appartementen aan de Lake Shore Drive. De man had een ongekende maat in zijn vingers. De hele wereld heeft in Chicago gebouwd. De theaters en winkels die bijna grotesk aandoen, zo indrukwekkend qua schoonheid en architectuur en dan hebben we het over de jaren dertig. In Amerika kan alles dat zie je daar, ze durven hun nek uit te steken.” 

“In Amerika kan alles, dat zie je in Chicago” (tekening: Marike Stokker)

Utrechter 

“Anton Geesink. Ik kwam hem wel eens tegen bij tandarts Brouwer, hij is altijd zo gewoon gebleven, gewoon wijk C. Rien Brouwer leerde Anton beschaafd Nederlands te spreken, zij waren bevriend. Ik herinner mij een feestje bij Rien met de fine fleur van Utrecht. Anton stond aan de deur en stelde zich aan iedereen voor, hij dacht dat niemand wist wie hij was.” 

Als ik burgemeester was

“In het Centraal Museum zouden meer aansprekende, moderne tentoonstellingen moeten komen. Als ik in andere steden kom, dan zie ik de ontwikkeling van de natie en dat zou ik ook in het Centraal Museum willen hebben. De tentoonstellingen zijn te incidenteel. De nieuwe tijd moet hier harder kloppen en overtuigender. In een stad als Rotterdam zie en voel je dat wel. De beelden in Rotterdam hebben allemaal kwaliteit en hier niet, op een enkel beeld na. Er staat hier veel middelmaat, als je alleen al kijkt naar de Maliebaan. De beelden staan dan ook nog eens verkeerd: alles verticaal, terwijl horizontaal zo goed geweest zou zijn. Er is absoluut geen concept, het is een rommeltje, er is geen visie. Terwijl Openbare Werken met de straten en de pleinen juist wel hele mooie dingen heeft gedaan zoals op de Mariaplaats.” 

“Het is een rommeltje, er is geen visie”