In deze rubriek vragen we Utrechters keuzes te maken in hun vakgebied. Maar ook daarbuiten. Vandaag Duco Keulen.
Duco Keulen, ik had hem wel eens gezien toen ik in de Brugklas van de Werkplaats zat met een jongere broer. Geregeld fietsten die broer en ik met andere leerlingen vanuit Utrecht naar Bilthoven. Hij was altijd een zwijgzame doorfietser in het lacherige groepje meiden. Ook in de klas was hij een stille jongen die nooit echt opviel. Toen Duco mij vertelde van de drama dat het gezin was overkomen werd mij een heleboel duidelijk. De broer van Duco was een jongen die met een groot trauma moest leven en daar nooit over kon of wilde praten. Duco werd zonder middelbare schooldiploma een zeer succesvolle ondernemer. Maar ook iemand die het gastheerschap uitgevonden lijkt te hebben. De perfecte cappuccino die hij voor mij klaarmaakt met een blaadje in het schuim. Het glas champagne dat ik niet mag weigeren. En een heerlijke fles zelf geïmporteerde Verdejo die ik meekrijg. We dronken hem nog diezelfde avond bij de asperges.
Duco Keulen geboren in 1950, in de Wijde Begijnenstraat boven de rijwielhandel annex stalling van zijn grootvader. “Mijn familie had iets met rijwielenzaken, mijn overgrootmoeder had al een zaak vóór WOII in de Burgemeester Reigerstraat in het pand waar nu Langerak zit. Mijn oudooms hadden dergelijke zaken op de Biltstraat en de Prins Hendrikslaan. Mijn grootvader van vaders kant was rector van het Oldenbarnevelt Gymnasium in Amersfoort. Beide ouders studeerden rechten in Utrecht. Ze kregen vijf kinderen, waarvan ik de middelste ben. In 1960 verdronk mijn jongste zusje, Wendela, in zee bij Katwijk. Die gebeurtenis heeft grote impact op ons hele gezin gehad. Hoe kom je over zoiets vreselijks heen?”
“Iedereen in ons gezin probeerde het verdriet op eigen wijze te verwerken”
“Nooit. Mijn vader vertelde mij toen hij al ver in de tachtig was dat hij nog ieder dag aan Wendela moest denken. Hoe pak je je leven weer op? We waren geen hele hechte familie die kon uithuilen bij elkaar. Iedereen probeerde het verdriet op eigen wijze te verwerken. Ik heb nog steeds een klein zwart-wit fotootje van Wendela hier staan, ik kijk er iedere dag naar. Ik kom uit een echt vijftiger jaren gezin, met beide ouders die advocaat waren. Moeder stopte met werken toen de kinderen kwamen en vader die veel te hard en te lang werkte en weinig aandacht had voor iets anders. De tijd van de wederopbouw. Ik begon mijn lagere schooltijd op de Juliana van Stolbergschool en de tweede helft op de Agatha Snellenschool in de Zuilenstraat. Ik doubleerde de vierde klas omdat ik een chronische blindedarmontsteking had en daarom vaak ziek was. Die blindedarm werd verwijderd in het St. Johannes de Deo ziekenhuis aan de Mariaplaats. De chirurg stelde voor hierover op school een spreekbeurt te houden. Dat heb ik ook gedaan. Met mijn moeder zocht ik alle functies van het orgaan op in de ‘Winkler Prins’. Van de chirurg kreeg ik het ding mee, ondergedompeld in de formaline, in een glazen potje. De spreekbeurt verliep uitstekend, maar toen ging het potje van hand tot hand en werd er door sommigen flink mee geschud! De formaline was totaal vertroebeld en je kon niets meer van de blindedarm zien. Met wat vriendjes hebben we het ding toen losgelaten in de Kromme Nieuwe Gracht! Zo ben ik dus twee keer mijn blindedarm kwijtgeraakt!
“Ik ging naar een echte Engelse kostschool waar nog gestraft werd met stokslagen”
“Ik zat bij Kampong op hockey en cricket. Wanneer ik naar de training moest fietsen liepen de tranen over mijn wangen voordat ik er was. Ik was wat astmatisch en had last van hooikoorts. Ik ging naar de Christelijke HBS op de Nieuwe Kamp, maar niet heel lang. Daarna naar de Werkplaats in Bilthoven maar ook daar werd ik snel afgestuurd. Zelfs een internaat wilde mij niet hebben. Mijn ouders stuurden mij toen naar een kostschool in Engeland. Maar mijn Engels was niet toereikend voor de opleiding en ik moest eerst een half jaar in huis bij een ex-Wingcommander en zijn vrouw. Zij vingen buitenlandse jongeren op die de taal niet machtig waren. Naast het uitmesten van de paardenstallen leerde ik ook Engels. Toen mijn Engels op een acceptabel niveau was ging ik naar Copford Glebe in Colchester, Essex. Een echte Engelse kostschool waar nog werd gestraft met stokslagen. Ik had vreselijke heimwee in een omgeving waar je niets van jezelf had, behalve een kast, een bed en misschien een rolletje pepermunt. Ik kreeg tien gulden, toen één pond zakgeld per week. Maar de Arabische jongens op school kregen 1500 gulden per week. Zij hadden hun Triumph Spitfire om de hoek geparkeerd staan om in het weekend de beest uit te hangen in Londen.”
“Ik ben nog even teruggegaan naar de Werkplaats, maar dat werd een fiasco”
“De kostschool heb ik niet afgemaakt, ook daar werd ik vanaf gestuurd. Ik ben nog even teruggegaan naar de Werkplaats. De rector dacht dat ik wel genoeg op mijn donder had gekregen maar het werd een fiasco. Mijn vader was commissaris bij Nefkens. Nefkens was bang dat met het openen van de Europese grenzen Peugeot Frankrijk regelrecht aan de dealers zou gaan leveren. Men besloot om bestaande dealers door het hele land op te kopen en zocht mensen die bedrijfsleider zouden kunnen worden en dat was misschien iets voor mij. De techniek heeft ook altijd mijn bijzondere belangstelling gehad en zo doorliep ik verschillende disciplines in het bedrijf.”
“Ik haalde mijn horecadiploma en eindelijk vond ik iets heel leuk”
“Na het Nefkens-avontuur rolde ik, via via, de horeca in en leerde het vak. Ik haalde mijn horecadiploma en eindelijk vond ik iets heel leuk. Ik kwam vaak in Dikke Dries in de Waterstraat en samen met Bebbes de Jager vatte ik het plan op om een café te beginnen. Op de Trans stond een accountantskantoor leeg en, als toen een pand de oppervlakte van 50 m2, gescheiden toiletten en met voorportaal had, dan mocht je daar een horecabedrijf beginnen. Ik sloot een persoonlijke lening af bij de Crediet en Effectenbank en we kochten het pand. We knapten alles zelf op en wij creëerden een sfeer die we bij Dikke Dries zo prettig vonden. Voor de opening van ‘De Gasterij’ lieten we een draaiorgel voor de deur spelen en haalden we de Senaat van het Corps op met een koets. De kamers boven het café verhuurden we en daarmee betaalden we de rente en aflossing. Dat was in 1973, ik was 22 jaar oud en ons café liep als een trein. Ik leerde mijn vrouw Toetie kennen bij mij in het café. Voor haar kocht ik een keukenmachine op een beurs in Duitsland. Zij gebruikte het apparaat zo veel dat ze bang was dat het stuk zou gaan. In die tijd waren allerlei mousses in de mode van chocolade- tot zalmmousse. Ik stripte het apparaat en vond de originele fabrikant in Parijs. Ik bezocht hem en deed mij voor als iemand die importeur wilde worden in de hoop een machine, als monster, gratis mee te krijgen.”
“Iedere zaterdagmiddag gaf Wulf een kookcursus aan de ‘Bilthovense’ dames en niemand vertrok zonder een apparaat te hebben gekocht”
“Dat lukte niet, ik moest meteen een palet met 24 machines afnemen. De ‘Magimix’, ik kreeg Gerard Fagel van de ‘Hoefslag’ en zijn chef Wulf Engel enthousiast om de machine te gaan promoten. Zij gebruikten de machine zelf ook in de keuken. Iedere zaterdagmiddag gaf Wulf een kookcursus aan de ‘Bilthovense’ dames en niemand vertrok zonder een apparaat te hebben gekocht. De pallet foodprocessors was snel uitverkocht! Het werd een enorm succes, mijn compagnon en ik we hebben er tienduizenden van verkocht. Dat compagnonschap heeft niet heel lang geduurd. Want zo gaat het bij compagnon-schappen: de één heeft het geld en de ander de ervaring en een paar jaar later is het andersom. Mijn compagnon wilde graag Magimix houden en ik ben verdergegaan met espressomachines. Dat heeft ook een enorme vlucht genomen. Ik werd importeur van een Italiaanse machine ‘Quickmill’ en later nog diverse andere merken. Helaas lezen Nederlanders nu eenmaal geen gebruiksaanwijzingen, niemand maakte één keer per week de machine schoon. Dus raakten die dingen verstopt. Ik ging dus op zoek naar een Convenience Coffee System. Ik wist dat er een systeem bestond van IllyCaffè en ik ben toen hun (Easy Serving Espresso) E.S.E.-systeem gaan promoten. Dat verliep heel succesvol en ik verkocht vijfduizend machines per jaar op zestig verschillende verkooppunten. Uiteindelijk koos ik voor eigen import van JollyCaffè, die op een koffiebeurs in Milaan verkozen was tot de beste koffie van Italië. Ze hadden geen importeur in Nederland en dat ben ik toen geworden.
“Ik heb zoveel ellende voorbij zien komen uit de Bordeaux”
“Door mijn reizen door Italië en mijn liefde voor wijn bezocht ik ook plaatselijke wijnboeren en ik besloot er wijnimport bij te gaan doen. Ik zocht kleine producenten die wijnen van hoge kwaliteit produceerden: wit, rood en rosé. Als de rode wijn goed was en de witte niet te zuipen dan ging het niet door. Nederlanders drinken van oudsher rode Bordeaux en witte Bourgogne. Daar zaten juist de producenten die het minst vernieuwend waren, vooral in Bordeaux. De kinderen maakten de wijnen zoals hun vaders en grootvaders dat ook hadden gedaan. Ik heb zoveel ellende voorbij zien komen uit de Bordeaux. Ik vond de wijnen die ik wilde verkopen in Veneto en Zuid-Toscane en de mooiste spumantes in Franciacorta. In Spanje wijnen uit Penedès, Rueda en uit de nieuwe gebieden zoals Murcia en Bierzo.
“Ik wilde toch mijn middelbare school afmaken maar met Ad Blankestijn sprak ik voornamelijk over wijn”
“In de Rhône en de Languedoc vond ik wijnboeren die zich met overheidssubsidie hadden kunnen vestigen door het overleggen van een vakdiploma. Zij waren oenologen en hun wijnen waren gewoon goed. Het ‘Rhône-virus’ heeft Ad Blankestijn aan mij overgedragen. Wij hadden ‘De Gasterij’ zo’n jaar of twee toen ik leeftijdgenoten aan de andere kant van de bar had zitten die allemaal aan het studeren waren. Ik kwam tot inkeer en dacht dat het tijd werd om toch maar mijn middelbare school af te maken. Ik besloot dat bij ‘Instituut Blankestijn’ te doen. Ik sprak af met Ad Blankestijn en het gesprek ging hoofdzakelijk over wijn. We zijn uiteindelijk gaan lunchen bij ‘Jean d’Hubert’ op de Vleutenseweg. We zijn bevriend geraakt, maar de middelbare school heb ik nooit afgemaakt. Wel leerde ik van hem de Rhône-wijnen kennen. We zijn toen ook Guigal gaan schenken in ’De Gasterij’. We hadden de beste ‘café-wijn’ van Nederland volgens recensent Robert Lenaers.”
“We zijn nu veertien jaar verder, de leukemie is twee keer teruggekomen maar ik ben er nog steeds”
“Ik importeerde wijn, koffie en machines tot 2008, toen mijn wereld instortte. Bij mij werd chronische lymfatische leukemie geconstateerd. Wat moet je dan gaan doen? Volgens internet had ik nog vier jaar te leven en zocht een opvolger voor mijn bedrijf. Ik leek een geschikte ondernemer te hebben gevonden en financierde zelf de overname. We kwamen van vakantie terug en ik merkte dat mijn computer niet meer op mijn bureau stond en het archiefkastje van mijn kamer was verdwenen. Ik werd langzaam mijn eigen bedrijf uitgewerkt. Ik ben nooit zo’n prater geweest, nooit een klager en dat laat je dan maar een beetje. Mijn bedrijf was niet meer van mij. Nu ben ik alweer vijf jaar thuis en ik verveel mij geen moment. We zijn nu veertien jaar verder, de leukemie is twee keer teruggekomen maar ik ben er nog steeds. Ik heb de nodige chemotherapieën achter de rug, maar zonder veel bijwerkingen. Dat laatste dankzij een Chinese acupuncturist aan de Rijnlaan. Er was daar een oude Chinese dame die mij kruiden gaf waar we thee van moesten trekken. Het hele huis stonk, maar Toetie maakte mijn thee. Ik hoop nu weer 100% remissie te hebben bereikt. Ik heb mij nooit echt ziek gevoeld. We reizen, genieten van lekker eten, drinken en van het bezoeken van musea en galeries. Ik had op mijn reizen altijd één of twee dagen uitgetrokken om kunst te bekijken en te kopen. Het was een passie geworden en ik verzamelde kunst. Man Ray, maar niet zijn foto’s, Dada, veel surrealisten en objecten. Tot een jaar geleden, toen heb ik bijna alles naar de veiling gebracht. Ik heb een paar dingen gehouden. Man Ray gemaakt door Andy Warhol, wat Pop Art en beeldhouwwerken van Peter Engelen en natuurlijk Pieter D’Hondt. Zo en dan drinken we nu een glas champagne van het huis Fourny, een blanc de blancs die ook geschonken wordt bij de uitreiking van de Nobelprijs”.
De keuzes van Duco
Kunst
“Pop Art dat is humor, ik hou van humor in de kunst. Keith Haring en de objecten van Man Ray, die gekkigheid. Als ik om iets kan lachen en er blij van wordt wanneer ik het zie. Ik hou niet van serieuze stadsgezichtjes, dat is verleden tijd”.
Museum
“Het Moma, afhankelijk van de exposities die er zijn. Het Reina Sofia Museum in Madrid, daar hangt de Guernica van Picasso en ze hebben een fantastische afdeling met Surrealisten. Het Guggenheim Bilbao als gebouw. En de Kunsthalle in Basel, waar ik de andere kant van Chagall zag. Ik was niet zo van de dromerige figuren op een wolk in pastel. Ach, je smaak mag toch ook een beetje veranderen”.
Restaurant
“In Nederland ‘De Librije’. Jonnie en Thérèse, we kennen ze al vanaf het begin. Het is zo bijzonder dat je aan de top blijft, steeds weer iets nieuws doet en begint. Jonnie gaat maar door en blijft altijd aanwezig. Ik heb veel wijnen mogen leveren, wijnen exclusief voor hen. In de provincie komen we graag bij ‘La Provence’ in Driebergen en ‘Kasteel Heemstede’ in Houten. Daar op het prachtige terras lunchen. ‘Céline’ in het oude Fort Jutphaas, dat wordt uitgebaat door jonge mensen, het heeft klasse en nette prijzen, dat helpt ook wel eens. Want uit eten is de duurste manier van entertainen”.
Keuken
“De Mediterrane keuken, Spaans, Italiaans en Frans. Ik hou zowel van vlees als van vis, maar niet zo van wild. We zijn veel in Spanje en daar koken we nooit, verse vis zo uit de zee, no nonsens. In Parijs eten we wel Libanees, met kleine pannenkoekjes als grijpertjes, heerlijk”.
Drank
“Wijn, in de meest ruime zin des woords. Ik doe niet zo moeilijk over wijn. Ik haat het vinologen-jargon over complexiteit. Er wordt zo raar over wijn gedaan, zo interessant. Voor mij telt de balans, tussen alcohol, fruit en zuur. Als die er is, dan krijg je zin in een tweede glas. Bij alcoholvrije wijnen is dus een van de pilaren van die balans weg. En natuurwijnen vind ik verschrikkelijk, een glas troebel appelsap met een heel raar mondgevoel en een nare smaakbeleving”.
Film
“Ik was in twintig jaar niet naar de film geweest, maar laatst ben ik toch naar ‘The Death on the Nile’ in de Rembrandt gegaan. Heel grappig, je herkent natuurlijk het verhaal. Ik heb alle Agatha Christie’s gelezen. ‘Coda’, een remake van de Franse film La famille Belier. Over een kind dat wel kan horen en een familie die verder doof is. Een film zonder veel agressie. Verder houden we van Scandinavische detectives. Maar een Nederlandse serie zoals ‘Mocro Maffia’, vind ik vreselijk met kanker-dit en kanker-dat”.
Boek
“Ik lees veel te weinig. Ik lees de kranten en achtergrondinformatie. Maar waar ik de dag mee begin zijn alle veilinguitslagen van moderne en hedendaagse kunst. Ik lees veel over kunst en ik ben wel voornemens om meer te gaan lezen, maar ik geef mijzelf, of heb daar, de rust nog niet voor”.
Stad
“Om te wonen zou ik hier niet weg willen, de Maliebaan is de mooiste plek van de stad. Alles op loopafstand en zo op de snelweg. Maar de stad om naartoe te gaan is toch wel Barcelona, voor de cultuur, het eten en het weer”.
Utrechter
“Pieter D’Hondt. Een mooi mens, dat prachtig werk maakte. Hij kon zo prachtig vertellen over zijn werk in zijn atelier met geweldig licht om bij te werken. We kochten bij hem een groot Zeeuws paard en ook een kleiner exemplaar en we raakten in gesprek over wijn. Nu bleek hij een groot liefhebber van Tavel rosé en laat ik die nu in huis hebben dus ik nodigde hem uit. Hij bleef maar zitten, vertellen en wijn drinken. Op een gegeven moment zei ik: “Pieter mijn ogen vallen dicht, zal ik je naar huis brengen?” Waarop hij antwoordde: ’’Ik kan niet meer opstaan”. Wat we ook probeerden Toetie en ik kregen hem niet meer uit zijn stoel. Met stoel en al hebben we hem toen naast de radiator gezet en met een deken om hem heen heeft hij daar geslapen. De volgende ochtend hebben we het nog over de prijs van de beeldhouwwerken gehad, want die waren we overeengekomen na heel veel Tavel. “Dat is inderdaad de goede prijs, maar ik heb nog nooit iemand meegemaakt die zo correct is om mij dat te vragen”. “Dat is Duco”, merkt Toetie op die even aanschuift”.
Wat zou jij doen wanneer je burgemeester van Utrecht was?
“Ik heb geen bestuurlijke kwaliteiten, maar ik zie wel dat men hier bezig is met dingen die er niet toe doen. Neem nou de Maliebaan, waarom moet de rijbaan voetgangersgebied worden? Voor Maarten van Rossum die hier vaak als enige loopt? Er is geen geld om het asfalt op te rollen dus wordt dat rood geverfd. Er moesten tweehonderd parkeerplaatsen verdwijnen, maar daar heeft boomchirurg Copijn een stokje voor gestoken. Verplaatsen van die plekken zou ten koste gaan van de wortels van de lindebomen. Waar zouden de werknemers van de bedrijven die aan de Maliebaan gevestigd zijn dan moeten parkeren? Bedrijven die in de panden zitten die door geen particulier meer bewoond kunnen worden. Oh ja, en wandelen onder de lindebomen aan de Maliebaan, dan kan je meteen bij thuiskomst je haar gaan wassen. De linde honing druipt op je hoofd én op je kleding! Een prettig wandelgebied dus”.